ECLI:NL:RBDHA:2017:15303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
5898456/17-9505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor in beslag genomen goederen na diefstal

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, omdat zij eigenaar is van goederen die in beslag zijn genomen na een diefstal. Eiseres heeft op 20 juli 2014 een partij kinderkledingstukken gekocht op de Utrechtse Bazaar voor € 4.000,- met de intentie deze door te verkopen. Na een aangifte van diefstal door de heer [L] op 23 juli 2014, waarbij ongeveer 800 winterjassen van het merk Reset zijn gestolen, zijn de goederen van eiseres in beslag genomen. Eiseres heeft tijdens een politieverhoor op 27 juli 2014 afstand gedaan van de in beslag genomen goederen, onder de indruk dat deze van diefstal afkomstig waren. De politierechter heeft op 12 november 2015 de teruggave van de goederen aan eiseres gelast, maar de Staat heeft deze goederen niet teruggegeven. Eiseres vordert nu een schadevergoeding van € 8.700,-, omdat zij meent dat de Staat in gebreke is gebleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Rolnr.:5898456 RL EXPL 17-9505
19 december 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Rotgans,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie, meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie),
zetelende te ‘s-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.C.E. Bosland.
Partijen worden aangeduid als “ [eiseres] ” en “de Staat”.

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 maart 2017, met 21 producties;
  • de conclusie van antwoord van 12 juli 2017, met 18 producties;
  • de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 13 september 2017, met aanvullende gegevens;
  • de akte uitlaten naar aanleiding van comparitie van partijen aan de zijde van [eiseres] van 24 oktober 2017, met een productie (nr. 22);
  • de antwoordakte uitlaten naar aanleiding van comparitie van partijen aan de zijde van de Staat van 21 november 2017, met een productie (nr. 19).
1.2
Op 10 oktober 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarbij is [eiseres] in persoon verschenen samen met haar gemachtigde. De Staat is niet verschenen. Van het verhandelde ter comparitie van partijen is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 20 juli 2014 heeft [eiseres] op de Utrechtse Bazaar in de wijk Papendorp te Utrecht een partij (kinder-)kledingstukken (jassen, tassen, schoenen en truitjes), waaronder kinderjassen van het merk Reset gekocht voor een bedrag van € 4.000,-. [eiseres] had de bedoeling deze kledingstukken op een braderie door te verkopen en aan de (door)verkoop te verdienen.
2.2
Op 23 juli 2014 heeft de heer [L] aangifte gedaan van diefstal van een partij van ongeveer 800/850 winterjassen, alsmede drie dozen met accessoires (mutsen, sjaals en wanten) voor kinderen van het merk Reset uit opslagbox [xx] van Shurgard aan de [adres] . De diefstal zou hebben plaatsgehad tussen 15 juli 2014 (15:00 uur) en 23 juli 2014 (10:15 uur)
2.3
[eiseres] heeft de goederen te koop aangeboden op Facebook.
2.4
Op 25 juli 2014 heeft de politie op een adres te [woonadres] (het woonadres van de moeder van [eiseres] ) en op 26 juli 2015 op een adres te [woonadres] (woonadres van [eiseres] ) kinderkledingstukken van verschillende merken in beslag genomen. Op 30 juli 2014 heeft [eiseres] nog een aantal kinderkledingstukken op het politiebureau ingeleverd.
2.5
Tijdens een verhoor van [eiseres] als verdachte van schuldheling op 27 juli 2014 heeft zij, blijkens het betreffende proces-verbaal afstand gedaan van alle in beslag genomen en afgegeven goederen.
2.6
Een deel van de in beslag genomen goederen is door de politie op 29 juli 2014 aan de heer [L] afgegeven.
2.7
Op 12 november 2015 heeft de politierechter te Utrecht [eiseres] veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur in verband van schuldheling van de door [eiseres] op de Utrechtse Bazaar gekochte goederen. Uit de betreffende aantekening van het mondeling door de politierechter uitgesproken vonnis blijkt dat de politierechter de teruggave aan [eiseres] als de redelijkerwijs rechthebbende gelast van de goederen die op de lijst, die gehecht is aan de aantekening van het mondeling vonnis, staan vermeld.
2.8
Ondanks herhaalde correspondentie daarover met verschillende instanties van het Openbaar Ministerie zijn de op de betreffende lijst vermelde goederen niet aan [eiseres] teruggegeven.

3.De vordering

3.1
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 8.700,- aan [eiseres] ter zake schadevergoeding, althans een redelijk en billijk te achten bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag ad
€ 810,- aan buitengerechtelijke kosten, althans een redelijk en billijk te achten bedrag en de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de Politierechter de teruggave heeft gelast van de goederen, die op de aan de aantekening van het mondeling vonnis gehechte lijst staan vermeld, maar dat de Staat tot dusver in gebreke is gebleven deze goederen aan haar af te geven. Als gevolg daarvan lijdt zij schade.

4.Het verweer

4.1
De Staat voert verweer tegen de vordering van [eiseres] . Het verweer komt er in de basis op neer dat [eiseres] nooit eigenaar is geworden van de betreffende goederen en bovendien dat zij tijdens het verhoor op 27 juli 2014 uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de gehele partij in beslag genomen en afgegeven goederen, waardoor zij thans niet meer de afgifte daarvan kan vorderen. Voor zover relevant zal het verweer van de Staat hierna aan de orde komen.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van het voorliggende geschil zal de kantonrechter tegelijkertijd ingaan op beide verweren van de Staat, namelijk dat [eiseres] geen eigenaar van de goederen is en dat zij afstand heeft gedaan van de goederen, omdat deze beide verweren met elkaar verweven zijn.
5.2
Vaststaat dat [eiseres] tijdens het verhoor op 27 juli 2014 afstand heeft gedaan van de in beslag genomen en afgegeven goederen. Zij doet dit echter, volgens het proces-verbaal (productie 10 bij dagvaarding), op grond van de mededeling van de zijde van de politie dat alle goederen afkomstig zijn van diefstal. In het proces-verbaal staat het volgende:
O (= opmerking van verbalisanten): Als het goed is, is jou meerdere malen verteld dat de kledingstukken, schoenen, tassen en de truitjes van diefstal afkomstig zijn. Uit ons onderzoek komen deze goederen dan ook van een bedrijf waar er ingebroken is in een opslagplaats.
V (= vraag van verbalisanten): Doe je afstand van de goederen die bij jouw moeder in huis zijn aangetroffen en ook in jouw woning zijn aangetroffen?
A: (= antwoord verdachte): Ja, dat doe ik. Nu ik weet dat het van een bedrijf is waar ingebroken is, doe ik zeker afstand van.
5.3
Onduidelijk is waar de politie op dat moment de opmerking op baseerde dat alle goederen van diefstal afkomstig waren. Uit het proces-verbaal van aangifte van diefstal van de heer [L] van 23 juli 2014 (productie 5 bij dagvaarding) blijkt slechts dat deze aangifte doet van de diefstal van 800 tot 850 winterjassen en accessoires van het merk Reset. Uit de processen-verbaal van inbeslagname van 25 juli 2014 (bij de moeder van [eiseres] ) en op 26 juli 2014 (bij [eiseres] thuis) en uit het proces-verbaal van afgifte van 5 augustus 2014 (producties 6, 7 en 8 bij dagvaarding) blijkt dat er ook andere goederen dan van het merk ‘Reset’ in beslag zijn genomen of zijn afgegeven. Het heeft er dus alle schijn van dat de politie tijdens het verhoor van [eiseres] wat al te stellig is geweest in de opmerking dat
allegoederen van diefstal afkomstig waren. De politie kon dat niet afleiden uit het proces-verbaal van aangifte van diefstal en enige andere bron uit de betreffende periode is door de Staat niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken.
5.4
Het is pas op 12 mei 2017 dat de heer [L] zijn eerdere aangifte van diefstal aanvult met een verklaring, die hij ten overstaan van de politie aflegt (productie 16 bij conclusie van antwoord). De heer [L] verklaart dan met zoveel woorden:
Ik heb eerder in dit proces aangifte gedaan van diefstal. Er is destijds een verdachte aangehouden en ook is een deel van mijn goederen aangetroffen. In de aangifte waren niet alle weggenomen goederen vermeld die later waren teruggevonden. Ik wens bij deze de weggenomen goederen alsnog te vermelden. Dit zijn ook de goederen die later waren aangetroffen en die ook door mij in ontvangst zijn genomen.Waarom de heer [L] bijna drie jaar na dato van de diefstal in een situatie dat hij de overige goederen van de politie heeft gekregen en waarschijnlijk intussen alle verkocht heeft wordt overigens niet nader toegelicht.
5.5
Uit het voorgaande vloeit voort dat tijdens het verhoor van 27 juli 2014 de politie kon en in feite ook moest weten dat niet alle in beslag genomen en afgegeven goederen van diefstal afkomstig waren. Daardoor is [eiseres] destijds op het verkeerde been gezet. Uit het proces-verbaal blijkt dat [eiseres] alleen met de wetenschap dat goederen van diefstal afkomstig waren afstand heeft gedaan, en dat bovendien in de voor haar ongewone en enerverende situatie van een politieverhoor in verband met een mogelijk strafbaar feit.
5.6
In de dagvaarding stelt [eiseres] dat de afstandsverklaring van de goederen onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en de kantonrechter volgt haar in dat standpunt. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft [eiseres] op grond van een -in ieder geval op dat moment- onjuiste voorstelling van zaken door de politie, die beter kon en moest weten, mede afstand gedaan van zaken, waarvan destijds niet vast stond dat die van diefstal afkomstig waren. Daarmee kan naar het oordeel van de kantonrechter niet de conclusie worden getrokken dat haar afstandsverklaring ook gericht zijn geweest op die goederen. Daardoor moet het er voor worden gehouden dat de Staat zich er in deze procedure niet op kan beroepen dat [eiseres] mede afstand heeft gedaan van alle andere goederen dan de goederen van het merk ‘Reset’.
5.7
In het licht van het voorgaande moet dan ook de beslissing van de Politierechter van 12 november 2015 gezien worden waarbij deze de teruggave gelast van die betreffende goederen. Tegen deze beslissing is de Staat niet in beroep gegaan, althans daarvan is niet gebleken, zodat die beslissing van de politierechter thans kracht van gewijsde heeft.
5.8
De politierechter heeft de teruggave gelast van de betreffende goederen aan [eiseres] , omdat zij dient te worden aangemerkt als
de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon. De Staat trekt dat laatste thans in twijfel door te stellen dat [eiseres] geen eigenaar en dus geen rechthebbende is van de betreffende goederen. Daarover oordeelt de kantonrechter als volgt.
5.9
Vaststaat dat [eiseres] de goederen heeft gekocht op de Utrechtse Bazaar van een handelaar op die locatie tegen betaling van een bedrag van € 4.000,-. Deze handelaar heeft haar papieren getoond waaruit zou zijn af te leiden dat de goederen uit een faillissement afkomstig zouden zijn. Achteraf gesproken is dat waarschijnlijk tenminste voor wat betreft de goederen van het merk ‘Reset’ ten dele onjuist.
5.1
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of [eiseres] eigenaar is geworden van de overige goederen dient te gelden dat de overeenkomst tussen [eiseres] en de handelaar is aan te merken als een overeenkomst van koop en verkoop. Tegen betaling van
€ 4000,- heeft de handelaar aan [eiseres] de goederen gegeven. Het kan zijn dat de handelaar op dat moment beschikkingsonbevoegd was, omdat ook die goederen uit diefstal afkomstig waren. In dat geval wordt de koper, [eiseres] in dit geval, op grond van artikel 3:86 lid 3 onder a. Burgerlijk Wetboek (BW) alleen beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de handelaar, indien deze niet een marktkoopman was. Uit hetgeen [eiseres] heeft verklaard in het proces-verbaal van 25 juli 2014 valt af te leiden dat de Utrechtse Bazaar een markt is in de zin van genoemd artikellid en de Staat heeft op dit punt geen (ander) standpunt ingenomen.
5.11
Het systeem van artikel 3:86 lid 3 BW is echter dat alleen de (oorspronkelijke) eigenaar de goederen kan terugvorderen en dat alleen nog gedurende drie jaar na de diefstal. Wordt een goed niet teruggevorderd of is de termijn van drie jaar verstreken dan is de koper eigenaar, ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van zijn verkoper. Met andere woorden uit het systeem van de wet vloeit voort, dat [eiseres] alleen geen eigenaar van de goederen is geworden, als er een (andere) eigenaar is, die het bezit van de goederen als gevolg van diefstal is verloren. Nu het de Staat is die het verweer voert dat [eiseres] geen eigenaar is, ligt het op de weg van de Staat te stellen dat er een andere eigenaar is, die zijn eigendom door diefstal is verloren.
5.12
Het enige dat de Staat in dit verband naar voren heeft gebracht is de aanvullende verklaring van de heer [L] van 12 mei 2017, waarin deze verklaart hetgeen reeds in rechtsoverweging 5.4 is vermeld. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze enkele verklaring, zonder enige verdere onderbouwing en die bovendien bijna drie jaar na dato van de diefstal is afgelegd onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [L] wel eigenaar en [eiseres] -dus- geen eigenaar is. Dat [L] respectievelijk [eiseres] intussen geen eigenaar meer (kunnen) zijn, omdat [L] de goederen inmiddels verkocht zal hebben, doet hieraan verder niet af.
5.13
De conclusie van het voorgaande moet zijn dat de beide verweren van de Staat, dat [eiseres] geen eigenaar is en dat [eiseres] afstand heeft gedaan van de goederen, geen doel treffen. Dat betekent dat in beginsel de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen en dat het enige beslispunt thans nog is hoe hoog de schade van [eiseres] is, nu [eiseres] in deze procedure vervangende schadevergoeding vordert. In dat verband is reeds bij gelegenheid van de comparitie van partijen besproken dat alleen de aankoopprijs van [eiseres] uitgangspunt kan zijn bij het bepalen van de waarde. Het feit dat [eiseres] wellicht bij verkoop een zekere winst had kunnen behalen, dient hierbij buiten beschouwing te blijven.
5.14
Op het punt van de waarde van de goederen hebben beide partijen zich op 24 oktober 2017 respectievelijk 21 november 2017 uitgelaten. [eiseres] komt op een waarde van de goederen en dus schade van € 2.960,-, terwijl de Staat uitkomt op een bedrag van
€ 1.250,-. Doordat de waardes partijen op dit punt te ver uit elkaar liggen zal de kantonrechter op dit punt de knoop doorhakken en hij neemt daarbij als uitgangspunt het verschil in inkoopwaarde tussen de jassen van het merk ‘Reset’ (à € 20,- per stuk) en de inkoopwaarde van de overige goederen (à € 2,50 per stuk), zoals blijkt uit productie 19 aan de zijde van de Staat en dat op het totaal van de kledingstukken van 310 er 64 jassen van het merk ‘Reset’ waren en de rest, 246 stuks, andere kledingstukken waren. De totale inkoopwaarde van de goederen bedroeg dus (64 x
€ 20,- =) € 1.280 en (246 x € 2,50 =) € 615.-, dus ruwweg een verhouding van iets minder dan 2:1. Dat betekent dat de schade van [eiseres] iets minder dan 1/3 van
€ 4.000,- bedraagt, derhalve (afgerond) € 1.300,-. Tot dat bedrag zal de Staat worden veroordeeld. Over dat bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van betaling.
5.15
De vordering van [eiseres] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 810,- zal worden toegewezen, nu de Staat daartegen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd. Wat betreft de gevorderde nakosten levert dit vonnis voldoende titel op.
5.16
Omdat [eiseres] slechts gedeeltelijk in haar gelijk wordt gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten zodanig tussen partijen verdelen dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 1.300,- aan [eiseres] ter zake schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de Staat tor betaling van een bedrag ad € 810,- aan buitengerechtelijke kosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.