ECLI:NL:RBDHA:2017:15297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
6100135/17-15753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een onderwijsovereenkomst wegens wanbetaling en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap m.b.a. Leidse Onderwijsinstellingen B.V., h.o.d.n. LOI, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 388,66, met rente en kosten, omdat de gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen voor de opleiding 'Moderne Bedrijfsadministratie'. De gedaagde had zich op 7 april 2016 ingeschreven voor deze opleiding, maar had de verschuldigde cursus- en inschrijfgelden niet betaald, ondanks herhaalde aanmaningen. De eiseres had de overeenkomst in november 2016 buitengerechtelijk ontbonden en vorderde betaling van het resterende bedrag, verminderd met de termijnbetalingen over de maanden na de ontbinding.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in ieder geval het inschrijfgeld en de maandelijkse termijnen voor de maanden waarin zij de opleiding volledig had kunnen volgen, moest betalen. Dit resulteerde in een toewijzing van € 176,50. De resterende vordering van € 147,00 voor de maanden na de ontbinding werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de algemene voorwaarden van eiseres onredelijk bezwarend waren voor de gedaagde. De kantonrechter wees ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de gedaagde ten onrechte was aangemaand voor een te hoog bedrag. De wettelijke rente werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, met uitzondering van een deel van het gemachtigdensalaris dat voor rekening van eiseres bleef.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor onderwijsinstellingen om zorgvuldig om te gaan met hun algemene voorwaarden en de gevolgen van wanbetaling, vooral in situaties waarin de consument in een kwetsbare positie verkeert.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
dd
Rolnr.: 6100135/17-15753
11 december 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap m.b.a. Leidse Onderwijsinstellingen B.V., h.o.d.n. LOI,gevestigd te Leiderdorp,
eiseres,
gemachtigde: Van Arkel Gerechtsdeurwaarders Breda,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 juni 2017;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van de zijde van eiseres van 10 augustus 2017;
  • de in het geding gebrachte producties.
Op 25 oktober 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens de gemachtigde van eiseres is mw. [H] verschenen. Gedaagde is in persoon verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- Gedaagde heeft zich op 7 april 2016 bij gedaagde ingeschreven voor de opleiding ‘Moderne Bedrijfsadministratie’. De overeengekomen aanvangsdatum is 8 april 2016 en de cursusduur is 12 maanden. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
- Het verschuldigde cursus- en inschrijfgeld van totaal € 470,05 (inclusief een verleende korting) diende te worden betaald in 12 maandelijkse termijnen, waarvan de eerste termijn een bedrag van € 66,25 betrof, en de daarop volgende termijnen telkens een bedrag van € 36,75.

3.Geschil

3.1
Eiseres vordert – kort weergegeven – betaling van een bedrag van € 388,66, met rente en kosten.
3.2
Eiseres legt hieraan ten grondslag dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeengekomen betalingsverplichtingen. Zij heeft immers het verschuldigde inschrijfgeld en de maandelijkse termijnen ondanks herhaalde aanmaning onbetaald gelaten. Toen ook hierop betaling uitbleef heeft eiseres gedaagde in de maand augustus 2016 uitgesloten van de digitale leeromgeving. Uiteindelijk heeft eiseres de overeenkomst 3 maanden later, in de maand november 2016, buitengerechtelijk ontbonden. Eiseres maakt daarom aanspraak op betaling van het verschuldigde inschrijf- en cursusgeld van € 470,05, verminderd met een bedrag van € 147,00, zijnde de termijnbetalingen over de maanden december 2016 tot en met maart 2017 (de na de ontbinding vervallen maandtermijnen). Derhalve vordert eiseres betaling van een bedrag van € 323,50 in hoofdsom. Verder maakt zij nog aanspraak op een bedrag van € 58,72 aan buitengerechtelijke incassokosten en op een bedrag van € 6,44 aan wettelijke rente, berekend tot de dag der dagvaarding.
3.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Hiertoe voert zij aan – kort weergegeven – dat zij de termijnbetalingen aan eiseres voor de opleiding niet meer kon voldoen, omdat zij haar baan verloor. Hierop blokkeerde eiseres de digitale leeromgeving en kon gedaagde de opleiding niet meer volgen. Eiseres wilde haar voordat zij zou betalen niet toezeggen dat zij na betaling de opleiding weer zou kunnen vervolgen. Hierop heeft gedaagde besloten niet te betalen en de opleiding elders voort te zetten.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in het navolgende – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt voorop dat gedaagde in ieder geval dient te betalen voor dat deel van de vordering dat ziet op het inschrijfgeld en de maanden waarin zij de opleiding volledig en zonder enige beperking heeft kunnen volgen. Dit betreft de maanden vanaf de aanvang van de cursus op 8 april 2016 tot en met juli 2016. De kantonrechter verstaat dat hiermee overeenkomt het eerste termijnbedrag van € 66,25 (april 2016) en 3 termijnbedragen van € 36,75 (mei, juni en juli 2016), dus totaal een bedrag van € 176,50. Dit bedrag is gedaagde onverkort aan eiseres verschuldigd en daaraan doet niet af dat eiseres geen toezeggingen aan gedaagde heeft willen doen over het eventueel vervolgen van de opleiding na betaling (met welke vraag gedaagde overigens niet eerder dan in maart 2017 bij eiseres is gekomen). Verder geldt nog dat voorbij wordt gegaan aan de klachten van gedaagde zoals ter zitting geuit dat zij gedurende de eerste maand van de opleiding niet kon inloggen op de digitale leeromgeving, dat zij telefonisch nooit een docent heeft kunnen bereiken en dat zij niet alle leermiddelen heeft ontvangen. Het had bij die klachten immers als eerste op de weg gelegen van gedaagde om daarover tijdig bij eiseres te klagen. Nergens blijkt evenwel uit dat gedaagde dit heeft gedaan. Genoemd bedrag van € 176,50 zal worden toegewezen.
4.2
De resterende vordering ziet in hoofdsom op de termijnbedragen voor de maanden augustus 2016 tot en met november 2016 en bedraagt een bedrag van € 147,00. Dit deel van de vordering lijkt gegrond te zijn op dan wel beheerst te worden door de toepasselijke algemene voorwaarden van eiseres. Aangezien gedaagde consument is, dient de kantonrechter ambtshalve te onderzoeken of daarbij sprake is van een onredelijk bezwarend karakter van de betreffende bedingen. Dit is eiseres voorgehouden en zij heeft ter zitting hierover verklaard dat het in dit geval gaat om een vordering tot nakoming waarbij na beëindiging van de overeenkomst de resterende maandelijkse termijn zijn gecrediteerd, zodat niet is uit gefactureerd over de gehele overeengekomen looptijd van de overeenkomst. Daarbij geldt dat de toegang tot de digitale leeromgeving is geblokkeerd in de maand augustus 2016 als pressiemiddel om gedaagde tot betaling aan te zetten. Gedaagde was evenwel nog steeds cursist en kon de docenten gewoon blijven benaderen.
4.3
Eiseres kan noch aangeven wanneer de toegang tot de digitale leeromgeving exact is geblokkeerd noch wanneer de overeenkomst exact is ontbonden. Zij komt niet verder dan te stellen dat dit respectievelijk in de maand augustus 2016 en drie maanden daarna is geweest. Berichtgeving hierover aan gedaagde en/of een buitengerechtelijk ontbindingsverklaring ontbreken. Verder blijkt uit het overzicht van aanmaningen en correspondentie dat door eiseres als productie 6 is overgelegd dat in de administratie van eiseres de vordering al op 10 september 2016 het thans in hoofdsom gevorderde bedrag van € 323,50 bedroeg. Daarbij komt dat in de algemene voorwaarden van eiseres onder andere het volgende is bepaald:
‘(…)
Artikel 8 - Gevolgen niet nakomen verplichtingen
1. Als de Klant een of meer verplichtingen uit de overeenkomst of de Algemene
Voorwaarden niet (volledig) nakomt, is de LOl gerechtigd om haar verplichtingen
op te schorten en de opleiding te onderbreken of uiteindelijk te beëindigen.
2. De gevolgen van het onderbreken van de opleiding als bedoeld in lid 1 zijn voor
rekening en risico van de Klant. Deze gevolgen zijn onder andere:
a. De toegang tot de elektronische leeromgeving wordt ontzegd,
opleidingsmateriaal of updates daarvan niet meer beschikbaar gesteld, de
docentbegeleiding wordt stopgezet en er kunnen geen examens worden
afgelegd.
b. (…)
3. Bij beëindiging van de opleiding als bedoeld in lid 1 geldt het volgende:
a. (…)
b. Als beëindiging van de opleiding als bedoeld in lid 1 voortijdig is, zijn de
voorwaarden van Artikel 12 van toepassing.
(…)
Artikel 12 – Voortijdig beëindigen van de Opleiding
1. Voor alle opleidingen van de LOl geldt dat de Klant zich verbindt voor de gehele
studieduur van de opleiding.
(…)
Overige opleidingen
e. Voor alle overige opleidingen geldt een opzegtermijn van 3 maanden. De
opzegtermijn gaat in op de eerstvolgende kalenderdag die gelijk is aan de
Aanvangsdatum. (…)
4. Bij voortijdige beëindiging zijn de volgende zaken van toepassing:
a. Lesgeld en eventueel examengeld is ook verschuldigd voor de duur van de
opzegtermijn.
(…)’
4.4
Een en ander roept vraagtekens op over de vraag hoe een en ander feitelijk is verlopen. Tegen de achtergrond van hetgeen hierboven is vermeld en zonder nadere toelichting of onderbouwing van de zijde van eiseres, welke ontbreekt, is niet aannemelijk dat de overeenkomst pas in november 2016 is ontbonden en dat slechts nakoming wordt gevorderd. Veel meer heeft het er de schijn van dat er eenvoudigweg in augustus 2016 van de zijde van eiseres is besloten tot beëindiging van de opleidingsovereenkomst (op grond van artikel 8 van de algemene voorwaarden), waarbij de opzegtermijn van drie maanden in rekening is gebracht (in september 2016 bedroeg de vordering op gedaagde volgens de eigen administratie van eiseres immers al het thans in hoofdsom gevorderde bedrag van
€ 323,50). Daarvan wordt dan ook uitgegaan. Dientengevolge wordt de stelling van eiseres dat het in dit geval slechts om een vordering tot nakoming van de opleidingsovereenkomst gaat, verworpen. Beoordeeld dient dan te worden of hetgeen is neergelegd in de hierboven aangehaalde bepalingen uit de algemene voorwaarden van eiseres onredelijk bezwarend is voor gedaagde.
4.5
De aangehaalde bepalingen brengen in dit geval concreet met zich mee dat bij een beroep daarop door eiseres gedaagde onverkort dient te betalen, terwijl zij daarvoor niets meer terug krijgt. De kantonrechter acht dit onredelijk bezwarend. Een en ander betekent niet dat gedaagde na beëindiging van de overeenkomst niet aansprakelijk kan zijn voor de schade die eiseres als gevolg van de beëindiging lijdt. Daarbij ligt het dan evenwel op de weg van eiseres om te stellen dat zij schade lijdt en deze schade ook te onderbouwen. Eiseres heeft dit evenwel nagelaten. Voorts geven de processtukken geen aanleiding te veronderstellen dat de hoogte van de eventuele schade aan de zijde van eiseres samenvalt met de hoogte van het over de maanden augustus 2016 tot en met november 2016 in hoofdsom gevorderde bedrag. Een en ander leidt ertoe dat dit deel van de vordering ten bedrage van € 147,00 wordt afgewezen.
4.6
Eiseres heeft gedaagde bij brief van 31 maart 2017 aangemaand voor een hoofdsom van € 323,50 en bij niet betaling binnen de in die brief vermelde termijn aangezegd dat een bedrag van € 58,72 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening zal worden gebracht. Nu de vordering in hoofdsom slechts toewijsbaar is tot een bedrag van
€ 176,50 is gedaagde met genoemde brief ten onrechte aangemaand voor een te hoog bedrag en is daarmee ook een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aangezegd. De gevorderde buitengerechtelijk incassokosten worden afgewezen.
4.7
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op na te melden wijze.
4.8
Gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat een gedeelte van het gemachtigdensalaris voor rekening van eiseres dient te blijven nu zij gedaagde ten onrechte voor een te hoog bedrag in rechte heeft betrokken.
5. Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 176,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der verschuldigdheid van de respectieve termijnbetalingen tot de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 278,05 waarvan € 60,00 als het aan de gemachtigde van eiseres toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2017.