ECLI:NL:RBDHA:2017:15259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
NL17.13361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, een Guineese nationaliteit, had op 12 mei 2017 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 december 2017, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, werd het verweer van de staatssecretaris toegelicht. Eiser betoogde dat hij niet naar Italië mocht worden overgedragen omdat hij minderjarig zou zijn en dat er geen zorgvuldige leeftijdsregistratie had plaatsgevonden in Italië en Duitsland. Hij verwees naar verschillende rapporten die de situatie van asielzoekers in Italië beschrijven en stelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.

De rechtbank overwoog dat de registratie van eiser in Duitsland en Italië zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze registratie te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van de registratie eiser als meerderjarige kon aanmerken. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser aanhaalde met betrekking tot de Italiaanse asielprocedure niet zodanig waren dat deze aan de overdracht aan Italië in de weg stonden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13362, plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. de Haan, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A. Diaby als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2001 en de Guineese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 12 mei 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet naar Italië mag worden overgedragen, omdat hij minderjarig is. In Duitsland en in Italië heeft geen zorgvuldige leeftijdsregistratie plaatsgevonden en derhalve is eiser onder een onjuiste (meerderjarige) geboortedatum geregistreerd. Hiertoe verwijst eiser naar het rapport van de Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Italy. Update 2016’, van februari 2017. Voorts betoogt eiser dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er doen zich hier aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor. In dit verband verwijst eiser naar de volgende rapporten, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien:
  • AIDA, ‘Country Report: Italy. Update 2016’, van februari 2017;
  • AIDA, ‘Wrong counts and closing doors. The reception of refugees and asylum seekers in Europe’, van 12 maart 2016;
  • Danish Refugee Council & Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH), ‘Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy’, van 9 februari 2017;
  • SFH, ‘Aufnahmebedingungen in Italien. Zur aktuellen Situation von Asylsuchenden und Schutzberechtigten, insbesondere Dublin-Ruckkehrenden in Italien.’, van 15 augustus 2016;
  • US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2016 - Italy’, van 3 maart 2017;
  • Amnesty International, ‘Amnesty International Report 2016/2017 – The State of the World’s Human Rights – Italy’, van 22 februari 2017;
  • Amnesty International, ‘Italië: Hotspot-benadering EU leidt tot mishandeling en onrechtmatige uitzettingen.’, van 3 november 2016;
  • Integrated Regional Information Network (IRIN), ‘Italy and Germany step up to deter asylum seekers.’, van 18 januari 2017;
  • IRIN, ‘Italy’s migrant reception system is breaking’, van 15 juni 2017;
  • Human Rights Watch, ‘World Report 2017 – European Union’, van 12 januari 2017;
  • UN High Commissioner for Refugees (UNHCR), ‘High Commissioner Grandi urges more solidarity with Italy.’, van 3 juli 2017;
  • Council of Europe, ‘Secretary General: Report of the fact-finding mission to Italy by Ambassador Tomàš Boček, Special Representative of the Secretary General on migration and refugees, 16-21 October 2016’(SG/Inf(2017)8)’, van 2 maart 2017;
  • Bertelmann Stiftung, ‘Facts on the European Dimension of Displacement and Asylum: Italy’, van oktober 2016;
  • UNHCR, ‘Europe’s Refugee Emergency Response Update #31’, van september 2016;
  • UNHCR, ‘Report on the Working Group of Experts on People of African Descent on its mission to Italy’, van 12 augustus 2016;
  • Artsen zonder Grenzen, ‘Out of sight. Asylum seekers and refugees in Italy’, van maart 2016.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 september 2016 op illegale wijze via Italië het EU-gebied is ingereisd en op 20 september 2016 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. In Italië staat eiser geregistreerd als [eiser], geboren op [geboortedatum 2] 1998. Eiser heeft vervolgens op 3 januari 2017 in Duitsland asiel aangevraagd. In Duitsland staat eiser geregistreerd als [eiser], geboren op [geboortedatum 3] 1998 van Guineese nationaliteit. Duitsland heeft Italië op 10 januari 2017 gevraagd eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Door niet te reageren, is Italië hiermee akkoord gegaan. Op 25 januari 2017 hebben de Duitse autoriteiten het asielverzoek van eiser afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 14 maart 2017 afgewezen. Eiser is op 10 mei 2017 door de Duitse autoriteiten gemeld als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. De Italiaanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte gesteld op 12 mei 2017.
5.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van de registratie in Duitsland eiser als meerderjarige kan aanmerken. Dat eiser bij zijn asielverzoek in Nederland een andere geboortedatum heeft opgegeven, doet daar niet aan af. Eiser heeft immers geen authentieke identificerende documenten overgelegd waaruit de door hem gestelde geboortedatum blijkt. Verweerder heeft de door eiser overgelegde kopie van zijn gelegaliseerde geboorteakte met vertaling niet als zodanig hoeven aanmerken. Een kopie van een geboorteakte kan immers niet aangemerkt worden als een authentiek stuk. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de registratie van eisers geboortedatum in Duitsland en in Italië zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland en Italië in zijn geval onzorgvuldig hebben gehandeld. De stelling dat Duitsland een verkeerde geboortedatum heeft geregistreerd, omdat de autoriteiten de dag en de maand in de geboortedatum omgedraaid hebben, betreft slechts een niet nader onderbouwd vermoeden. Uit het door eiser overgelegde rapport van de AIDA blijkt weliswaar dat er zorgen zijn met betrekking tot de registratie van vreemdelingen in Italië als vluchteling of als economisch migrant, maar blijkt niet dat niet dat er reden is om te twijfelen aan de registratie van de persoonsgegevens van vreemdelingen. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij geen pogingen heeft ondernomen om zijn geboortedatum in Italië te wijzigen. Niet is gebleken dat hij hiertoe niet in staat was, omdat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
5.3.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Het EHRM heeft bovendien overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM van 21 januari 2011, met zaaknummer 30696/09, M.S.S. tegen België en Griekenland. Ook de Afdeling heeft, onder meer in de uitspraak van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en de uitspraak van 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971) geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser diverse rapporten, waaronder rapporten die zien op de periode van vóór de genoemde uitspraken van de Afdeling, heeft overgelegd. Deze rapporten geven echter geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in de rapporten vermelde problemen die kunnen worden ondervonden bij de toegang tot de opvang of de asielprocedure, niet dusdanig zijn dat deze aan de overdracht aan Italië van Dublinterugkeerders in de weg staan. Gelet hierop mag verweerder ten opzichte van Italië in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hierin niet geslaagd. Voor zover eiser meent dat de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen gebreken kennen, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel