ECLI:NL:RBDHA:2017:15248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
NL17.2142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse nationaliteit met betrekking tot werkzaamheden als chauffeur van prostituees en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een eiser van Iraakse nationaliteit. De eiser had op 10 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 11 april 2017 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk had gemaakt. De eiser had verklaard dat hij uit huis was gezet door zijn moeder en oom vanwege zijn alcoholgebruik en dat hij als chauffeur van prostituees had gewerkt. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser summier en op essentiële onderdelen vaag en bevreemdend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in staat was om zijn relaas met documenten te onderbouwen en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de gestelde problemen niet geloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd op het beroep van de eiser op de slechte veiligheidssituatie in Irak, maar dat dit motiveringsgebrek niet leidde tot benadeling van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

ProcesverloopBij besluit van 11 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 oktober 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen M. Chaker, als tolk.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in maart 2015 door zijn moeder en oom - die tevens zijn voogd is - uit huis is gezet omdat hij alcohol dronk. Hij heeft toen bij zijn vriend [persoon A] verbleven. Hij heeft eiser werk aangeboden, als chauffeur van prostituees. Later is eisers achternicht via eiser als prostituee gaan werken. Op 15 september 2015 is eisers stam hier achter gekomen en hebben eiser opgezocht. Eiser wist te ontkomen. [persoon A] is tot een gevangenisstraf veroordeeld. Eisers achternicht is vermoord. De stam wil ook eiser doden omdat hij de stam ten schande heeft gebracht.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden daarbij door verweerder onderscheiden:
eiser heet [eiser], is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Iraakse nationaliteit;
eiser drinkt alcohol en is om die reden het huis uitgezet in maart 2015;
eiser wordt via zijn vriend [persoon A] chauffeur van prostituees. Via eiser wordt zijn achternicht een van de prostituees. Eisers achternicht wordt betrapt. [persoon A] wordt opgepakt door de politie. Eisers achternicht wordt niet gearresteerd omdat haar familie daar tegen is. Eiser duikt onder bij een andere vriend. Daar wordt eiser telefonisch benaderd door een onbekende man die hem vertelde dat zijn achternicht gedood is door haar familie, dat [persoon A] in de gevangenis zit en dat eiser vogelvrij is verklaard door zijn stam in alle provinciën;
eiser ziet zichzelf niet als moslim. Hij gelooft wel in God, maar geeft zijn eigen invulling hieraan. Hij ziet zichzelf als agnost. Daarnaast heeft eiser een andere denkwijze over prostitutie.
4. Verweerder acht element 1) en 2) geloofwaardig. Verweerder acht element 3) en 4) niet ongeloofwaardig.
5.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zeer uitgebreid verklaard te hebben en dat hetgeen verweerder tegenwerpt slechts details zijn waarvoor hij bovendien verklaringen heeft gegeven. Verder voert eiser aan dat verweerder miskent dat niet alleen de omstandigheid dat eiser alcohol dronk de reden was dat hij zijn ouderlijk huis moest verlaten, maar dat dit was omdat hij langdurig de geloofsregels heeft overtreden. Tijdens het nader gehoor is onvoldoende aandacht besteed aan eisers met de islam strijdige gedrag, zijn geloofsafval en de verstoting door zijn familie. Eiser stelt dat verweerder hem daarover aanvullend had moeten horen. Eiser voert aan dat het minder relevant is of het etiket agnost op hem kan worden geplakt. De kern is dat hij zich niet gebonden voelt aan de islamitische geloofsregels en daardoor in de problemen is gekomen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de gestelde problemen als gevolg van werkzaamheden als chauffeur van prostituees niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder terecht overwogen dat hij zijn asielrelaas niet met documenten heeft onderbouwd, zodat eiser zijn relaas met zijn verklaringen aannemelijk dient te maken. Eiser is daar niet in geslaagd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers relaas summier is en op essentiële onderdelen vaag en bevreemdend.
Eiser heeft niet kunnen verklaren waar zijn vriend [persoon B] woont, waar eiser naar gevlucht was. Dit bevreemdt des te meer nu eiser in [plaats] als chauffeur heeft gewerkt. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser de naam van de sheikh van zijn stam niet weet, waar zijn familieleden naartoe zijn gegaan en door wie hij vogelvrij is verklaard. Evenmin kan eiser verklaren hoe zijn moeder heeft vernomen dat aan alle stamleden in alle provincies is doorgegeven dat eiser vogelvrij is verklaard. Eiser had haar dit tijdens het telefoongesprek waarin hij dit van haar vernam kunnen vragen. Hoewel eiser in beroep heeft gesteld geen contact meer te hebben met zijn moeder, blijkt uit eisers verklaringen dat hij vanuit Nederland wel nog telefonisch contact met haar heeft gehad. Ook toen had eiser hiernaar kunnen vragen.
Eiser kan evenmin verklaren van wie hij heeft vernomen dat hij vogelvrij is verklaard, zijn achternicht is vermoord en [persoon A] in de gevangenis zit. Verweerders relaas dat hij dat van telefonisch van een onbekend man heeft vernomen heeft verweerder vaag en bevreemdend mogen achten. Bovendien is, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, het enkel een vermoeden van eiser dat deze man belde om aan de stam de verblijfplaats van eiser door te geven.
Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser over de wijze waarop zijn achternicht is vermoord heeft niet kan verklaren. Eiser heeft vanuit Nederland met zijn moeder over de dood van zijn achternicht gesproken. Dat eiser niet meer hierover kan verklaren, bevreemdt.
Verder heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over hetgeen zijn achternicht is overkomen toen bekend werd dat zij in de prostitutie werkte. Zo heeft verweerder op goede gronden bevreemdend geacht dat de politie op verzoek van de familie van eisers achternicht heeft afgezien van haar arrestatie en de afhandeling aan hen heeft overgelaten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke handelswijze niet strookt met de informatie uit het algemeen ambtsbericht Irak van november 2016. Uit het ambtsbericht blijkt immers niet dat de politie ook de afhandeling van een strafbaar feit als prostitutie op verzoek aan de stam overlaat. Dat in het ambtsbericht is opgenomen dat eerwraak in de Iraakse samenleving een geëigend middel is om eerkwesties op te lossen en de het woord van de mannelijk familieleden als leidend wordt gezien, is geen onderbouwing voor het relaas dat de politie dus op verzoek van de familieleden zal afzien van arrestatie en vervolging indien er sprake is van een zedendelict. Dat in Irak vrouwen nooit gearresteerd worden of in Iraakse gevangenissen geen vrouwen gedetineerd zouden zitten, heeft eiser niet onderbouwd.
Dat eiser als agnost dan wel afvallige beschouwd zou moeten worden, heeft verweerder evenmin hoeven volgen. Eiser heeft tijdens het eerste en nader gehoor verklaard dat hij een niet praktiserende moslim is. Verweerder heeft daarom niet de door eiser gewenste waarde hoeven hechten aan de opmerking bij de correcties en aanvullingen dat hij agnost is, dan wel door de opmerking ter zitting dat hij afvallig is. Verder heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser uit huis is gezet. Of dit vanwege langdurig overtreden van de geloofsregels was of enkel vanwege het drinken van alcohol, heeft verweerder terecht voor de verdere beoordeling van eisers aanvraag niet van belang geacht. Verweerder was dan ook niet gehouden eiser op dit punt aanvullend te horen.
6.1
Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op eisers beroep op de slechte veiligheidssituatie in de provincie Basra in Irak, die volgens hem dermate ernstig is als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eiser heeft in zijn zienswijze in dit kader verwezen naar het algemeen ambtsbericht Irak van november 2016 en het rapport ‘Report in the protection of civilians in the armed conflict in Iraq, 1 november 2015 – 30 september 2016’ van de United Nations Human Rights van 30 december 2016.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, nu hierin niet is ingegaan op het door eiser aangehaalde rapport van de United Nations Human Rights van 30 december 2016. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De rechtbank volgt verweerder evenwel in zijn standpunt zoals ingenomen in het verweerschrift, dat het rapport geen wezenlijk andere informatie bevat ten aanzien van de veiligheidssituatie zoals neergelegd in het ambtsbericht van november 2016. Het ambtsbericht is betrokken bij het Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 maart 2017, nummer WBV 2017/2, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin is vastgesteld dat slechts in enkele districten nog kan worden gesproken van een uitzonderlijke geweldssituatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Basra hoort hier niet bij. Het rapport en het ambtsbericht beslaan dezelfde periode en in beide wordt melding gemaakt van aanslagen, tribaal en crimineel geweld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie niet zodanig is dat een ieder in de provincie Basra reeds wegens de enkele aanwezigheid een onaanvaardbaar risico loopt in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Omdat het aannemelijk is dat eiser door het motiveringsgebrek niet is benadeeld, zal de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren. Het bestreden besluit kan daarom in stand worden gelaten.
7. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op het in rechtsoverweging 6.2 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel