6.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, nu hierin niet is ingegaan op het door eiser aangehaalde rapport van de United Nations Human Rights van 30 december 2016. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De rechtbank volgt verweerder evenwel in zijn standpunt zoals ingenomen in het verweerschrift, dat het rapport geen wezenlijk andere informatie bevat ten aanzien van de veiligheidssituatie zoals neergelegd in het ambtsbericht van november 2016. Het ambtsbericht is betrokken bij het Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 maart 2017, nummer WBV 2017/2, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin is vastgesteld dat slechts in enkele districten nog kan worden gesproken van een uitzonderlijke geweldssituatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Basra hoort hier niet bij. Het rapport en het ambtsbericht beslaan dezelfde periode en in beide wordt melding gemaakt van aanslagen, tribaal en crimineel geweld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie niet zodanig is dat een ieder in de provincie Basra reeds wegens de enkele aanwezigheid een onaanvaardbaar risico loopt in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Omdat het aannemelijk is dat eiser door het motiveringsgebrek niet is benadeeld, zal de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren. Het bestreden besluit kan daarom in stand worden gelaten.
7. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op het in rechtsoverweging 6.2 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: