ECLI:NL:RBDHA:2017:1524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
09/827636-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan overtuigend bewijs

Op 20 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een woning te Zoetermeer op 25 april 2016. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank de verdachte wettig en overtuigend bewezen zou verklaren, gebaseerd op getuigenverklaringen en een bekentenis van een medeverdachte. De getuige had twee jongens gezien, waarvan één pigmentvlekken in zijn gezicht had, wat leidde tot de verdenking van de verdachte. De medeverdachte had verklaard dat hij samen met de verdachte de inbraak had gepleegd, maar de verdediging betwistte deze verklaringen en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Ondanks het aanwezige wettige bewijs, zoals de aangifte en de verklaring van de medeverdachte, ontbrak bij de rechtbank de overtuiging dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de inbraak. De rechtbank merkte op dat de getuige niet met zekerheid kon vaststellen dat de verdachte de tweede jongen was, en dat er geen ondersteunend bewijs was, zoals vingerafdrukken of de weggenomen goederen die bij de verdachte waren aangetroffen. Gezien deze tekortkomingen in het bewijs heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft ook het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in een openbare terechtzitting en ondertekend door de rechters, waarbij één rechter niet in staat was om het vonnis te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/827636-16
Datum uitspraak: 20 februari 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] ,
[adres ]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 februari 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Bokhoven en van hetgeen door de raadsman van de verdachte
mr. J.H.T. van Brunschot, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan [adres ] heeft weggenomen één of meer siera(a)d(en) en/of een koffer en/of bestek en/of een paar handschoenen en/of een kist, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten het openbreken en/of forceren van de achterdeur van voornoemde woning en/of het intrappen/inslaan en/of verbreken van een ruit
(van een deur).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich op 25 april 2016 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een inbraak in een woning aan de [adres ] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De officier van justitie heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt gebaseerd op de aangifte van [aangever] de verklaring van de [getuige] en de bekennende verklaring van [medeverdachte] . De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat de getuige twee jongens heeft gezien van wie er één pigmentvlekken in zijn gezicht had en dat hij ter zitting ook in het gezicht van de verdachte pigmentvlekken ziet. Voorts heeft de [medeverdachte] heel gedetailleerd verklaard en zichzelf hierbij ook belast en is, aldus de officier van justitie, de modus operandi dezelfde als bij de woninginbraak die de verdachte op 17 mei 2016 samen met de medeverdachte heeft gepleegd en waarvoor hij is veroordeeld.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte steeds heeft ontkend bij deze woninginbraak betrokken te zijn geweest en heeft verklaard dat hij er door [medeverdachte] uit wraak wordt bijgelapt, omdat hij [medeverdachte] er ten aanzien van een andere woninginbraak ook bijgelapt zou hebben. De raadsman legt de verklaringen van de verdachte in die zaak over.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [medeverdachte] in de onderhavige zaak als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Zodra [medeverdachte] met DNA-bewijs werd geconfronteerd in de vorm van een bloedspoor, bekende hij en wees hij de verdachte als mededader aan. Zijn verklaring klopt echter niet en zeker ook niet ten aanzien van de weggenomen goederen. [medeverdachte] zou alleen een handschoen hebben weggenomen en heeft niet gezien dat de verdachte iets meenam. Dat strookt niet met de aangifte, waarin een groot aantal goederen wordt genoemd die niet eenvoudig en buiten het zicht kunnen worden meegenomen.
Dat de [getuige] twee jongens heeft gezien, waarvan er één pigmentvlekken in zijn gezicht heeft, maakt - aldus de raadsman - nog niet dat de verdachte de tweede jongen was. Hoewel de verdachte pigmentvlekken in zijn gezicht heeft, kan aan de hand van het signalement dat de getuige heeft gegeven onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte inderdaad de tweede persoon was.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Op 25 april 2016 is er tussen 7.55 en 16.30 uur ingebroken in een woning aan de [adres ] te Zoetermeer. Er is een gat in de ruit van de achterdeur gemaakt.
Van [medeverdachte] is op de keukendeur DNA in de vorm van een bloedspoor aangetroffen. [medeverdachte] heeft bekend de woninginbraak samen met de verdachte te hebben gepleegd. [getuige] heeft bij genoemde woning twee jongens gezien, waarvan er één pigmentvlekken in zijn gezicht had.
De verdachte heeft steeds ontkend iets met deze woninginbraak te maken te hebben gehad en heeft verklaard dat hij er uit wraak door [medeverdachte] wordt bijgelapt. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte deze verklaring gehandhaafd.
Hoewel het wettig bewijs in de vorm van de aangifte van [aangever] en de verklaring van [medeverdachte] weliswaar in het dossier aanwezig is, ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat het de verdachte is geweest die samen met [medeverdachte] genoemde woninginbraak heeft gepleegd.
Hoewel de getuige het heeft over een tweede jongen met pigmentvlekken in zijn gezicht, hetgeen wel bijzonder is, vindt de rechtbank – na eigen waarneming – dat de vlekken in het gezicht van de verdachte niet zó opvallend zijn dat een getuige deze van een afstand zou kunnen waarnemen. Bovendien ontbreekt in het dossier verder enig ondersteunend bewijs.
Er zijn geen vingerafdrukken gevonden van de verdachte en ook blijkt niet uit het dossier waar de weggenomen goederen zijn gebleven. Zij zijn in ieder geval niet in het bezit van de verdachte aangetroffen. Daarbij komt dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zelf niets heeft meegenomen en dat hij niet heeft gezien dat de verdachte wel goederen heeft meegenomen, terwijl volgens de aangifte een groot aantal goederen is weggenomen, waarvan een aantal van behoorlijke omvang, die niet aan het zicht konden worden onttrokken.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de verdachte dan ook van het hem ten laste gelegde feit vrijspreken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding
ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het opgeschortebevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Baaij, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2017.
Mr. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.