ECLI:NL:RBDHA:2017:15211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
C/09/531863 / FA RK 17-3365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de draagkracht en behoefte van de betrokken partijen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 december 2017, is een verzoek tot wijziging van kinder- en partneralimentatie behandeld. De man, verzoeker, heeft verzocht om de alimentatieverplichtingen jegens de vrouw te beëindigen of te verlagen, met als argument dat de eerdere beschikkingen zijn gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vrouw, belanghebbende, heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw in 2014 zijn gescheiden en dat zij samen een minderjarig kind hebben. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, inclusief hun inkomsten en uitgaven, en heeft vastgesteld dat de man in 2016 en 2017 een hoger inkomen had dan eerder werd aangenomen. De rechtbank heeft ook de behoefte van het kind vastgesteld en de draagkracht van beide ouders berekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man vanaf 1 januari 2017 tot 1 november 2017 een partneralimentatie van € 293,-- per maand moet betalen aan de vrouw. De rechtbank heeft de afspraken die ter zitting zijn gemaakt over de alimentatie, zoals vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, in de beschikking opgenomen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 17-3365
Zaaknummer: C/09/531863
Datum beschikking: 4 december 2017

Alimentatie

Beschikking op het op 4 mei 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de man,
deels wonende te [woonplaats] , Duitsland, deels wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.A. van Keulen te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder:
- het op 4 mei 2017 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen van de zijde van de man;
- de brieven van 9 en 18 mei 2017 van de zijde van de man;
  • het verweerschrift van 6 juli 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 25 september 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het bericht van 10 oktober 2017, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 13 oktober 2017, met bijlagen, van de zijde van de man.
De minderjarige [minderjarige] (nu 17 jaar) heeft zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 25 oktober 2017 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Van de zijde van de vrouw zijn ter zitting pleitnotities en nadere bewijsstukken overgelegd. Van de zijde van de man zijn ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de zitting is nog het volgende stuk ontvangen:
- de brief d.d. 30 oktober 2017 van de zijde van de man.

Verzoeken en verweren

De verzoeken van de man luiden nu om, met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 13 juli 2016, verbeterd bij beschikking van 12 oktober 2016, een en ander uitvoerbaar bij voorraad:
A. te bepalen:
1.
primair
dat op de man geen enkele alimentatieverplichting jegens de vrouw meer rust met ingang van 14 augustus 2015 en te bepalen dat hetgeen de vrouw heeft geïnd aan partneralimentatie sedertdien door haar dient te worden terugbetaald binnen een maand na de ten deze te wijzen beschikking te vermeerderen met rente en kosten vanaf 1 januari 2017;
2.
subsidiair
dat de door de man verschuldigde partneralimentatie wordt beëindigd althans op nihil wordt gesteld, althans wordt gematigd, met ingang van 14 augustus 2015, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, nu behoefte bij de vrouw volledig ontbreekt;
3.
meer subsidiair
dat de behoefte van de vrouw op een veel lager bedrag wordt vastgesteld met ingang van 14 augustus 2015 dan het gerechtshof heeft gedaan en vervolgens te bepalen dat de draagkracht om partneralimentatie te voldoen bij de man ontbreekt, althans de door de man verschuldigde partneralimentatie vast te stellen op een bedrag in overeenstemming met zijn draagkracht en deze te beëindigen per 1 januari 2018, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht;
B. de beschikkingen van het gerechtshof waarvan wijziging wordt gevraagd, te wijzigen en de vrouw te veroordelen bij vooruitbetaling met ingang van de datum van haar vertrek
1 december 2012, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht een zodanige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] te voldoen als de rechtbank juist acht met veroordeling van de vrouw de achterstand die alsdan zal blijken te bestaan te voldoen binnen een maand na het wijzen van de ten deze te wijzen beschikking;
C. de vrouw te veroordelen tot betaling (binnen een maand na de te wijzen beschikking) van de werkelijke kosten van het hoger beroep en (van) deze procedure nader op te maken bij staat, maar voorlopig begroot op € 30.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum indiening van het verzoekschrift en vermeerderd met rente en kosten terzake van het door haar gelegde beslag terzake van de partneralimentatie en de man te machtigen hetgeen de vrouw verschuldigd zal blijken te zijn te verrekenen met het bedrag dat hij terzake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal blijken verschuldigd te zijn.
De man stelt als grond voor deze verzoeken dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Daarnaast stelt de man dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de hierna te melden beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd geweest tot 11 februari 2014.
- Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- [minderjarige] woont feitelijk bij de man.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 14 augustus 2015 is – voor zover hier van belang – beslist dat de vrouw met ingang van 14 augustus 2015 aan de man een kinderalimentatie zal moeten betalen van € 95,-- per maand, en dat de man aan de vrouw met ingang van 14 augustus 2015 een partneralimentatie zal moeten betalen van € 950,-- per maand.
- Bij beschikking van het gerechtshof van 13 juli 2016 is – voor zover hier van belang – beslist dat de man aan de vrouw met ingang van 14 augustus 2015 een partneralimentatie moet betalen van € 887,-- per maand en is de beslissing van de rechtbank van 14 augustus 2015 met betrekking tot de kinderalimentatie bekrachtigd.
- Als gevolg van de jaarlijkse wijzigingen van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de op grond van de beschikking van het gerechtshof door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie in 2016 € 898,53 per maand en in 2017 € 917,40 per maand, en bedraagt de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie in 2016 € 96,24 per maand en in 2017 € 98,26 per maand.

Beoordeling

Vaststellingsovereenkomst vanaf 1 november 2017
De man en de vrouw hebben ter zitting van 25 oktober 2017 na onderhandelingen op de gang via hun advocaten uiteindelijk voor de toekomst overeenstemming bereikt over de door de man te betalen partneralimentatie aan de vrouw en over de door de vrouw te betalen kinderalimentatie vanaf 1 november 2017. Zij zijn met elkaar overeengekomen dat de partneralimentatie en de kinderalimentatie om praktische redenen en om de strijd voor de toekomst zoveel mogelijk te staken vanaf deze datum tegen elkaar worden weggestreept en aldus per 1 november 2017 per saldo op nihil worden gesteld. Anders gezegd is de te betalen partneralimentatie in omvang per 1 november 2017 aldus gelijkgesteld aan de te betalen kinderalimentatie. De advocaten hebben eensluidend verzocht de door de man en de vrouw ter zitting ondertekende vaststellingsovereenkomst in de beschikking op te nemen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Gelet op deze overeenstemming ter zitting komt de rechtbank niet langer toe aan de beoordeling van het verzoek van de man tot limitering van de partneralimentatie en zal de rechtbank hierna de verzoeken van de man die betrekking hebben op de periode vóór
1 november 2017 beoordelen.

De kinderalimentatie

Onjuiste of onvolledige gegevens/wijziging van omstandigheden en ingangsdatum
Ingevolge artikel 1:401 leden 1 en 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of indien die uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Gebleken is dat het inkomen van de man vanaf 1 januari 2016 is gestegen. De man genoot naast zijn salaris van [1. bedrijfsnaam] in 2016 immers ook inkomsten uit [2. bedrijfsnaam] waarmee het gerechtshof destijds geen rekening heeft gehouden. Ook is gebleken dat het inkomen van de vrouw in 2016 hoger was dan waar het gerechtshof van uitgegaan is. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat het gerechtshof achteraf bezien bij de beschikking zowel bij de kinder- als bij de partneralimentatie is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens bij beide ouders, althans dat die inkomsten sinds 1 januari 2016 zijn gestegen ten opzichte van 2015. Gelet hierop zal de rechtbank de man in zijn verzoek ontvangen en de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2016 opnieuw beoordelen om een bijdrage te kunnen vaststellen die in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Voor de periode vóór 1 januari 2016 heeft de man onvoldoende concrete en met relevante bewijsstukken onderbouwde feiten en omstandigheden gesteld die ertoe kunnen leiden dat met succes kan worden betoogd dat de alimentatie niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de man over de periode vóór 1 januari 2016 afwijzen.
De behoefte van [minderjarige]
Bij beschikking van 13 juli 2016 heeft het hof – in navolging van de rechtbank – de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 695,-- per maand in 2015. De man is nu van mening dat de behoefte van [minderjarige] hoger ligt, omdat hij extra behandelingskosten voor [minderjarige] moet maken. De vrouw heeft deze stelling weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat de man – in het licht van de betwisting door de vrouw – zijn stelling dat de kosten van psychologische behandeling niet worden vergoed, onvoldoende met relevante bewijsstukken heeft onderbouwd. Maar omdat – mede gelet op de door de man overgelegde verwijsbrief van de huisarts – vast staat dat [minderjarige] extra behandeling nodig heeft voor de problemen die zich in het verleden in het gezin hebben voorgedaan, acht de rechtbank het niettemin redelijk om de behoefte van [minderjarige] in 2016 en in 2017 inclusief extra behandelingskosten nu schattenderwijs op € 800,-- per maand te bepalen.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarige [minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt op dit punt de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, die inhouden dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule die in 2016 als volgt luidde: 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 890,--)]. In 2017 luidt deze formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 905)].
De draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de door de man overgelegde salarisstrook over de maand december 2016 van [1. bedrijfsnaam] Hieruit volgt dat het inkomen van de man toen afgerond € 5.989,-- bruto per maand bedroeg en dat de man daarnaast een mobiliteitsbudget ontving van € 960,-- per maand. De man is van mening dat het mobiliteitsbudget gezien moet worden als fiscale bijtelling voor het privé gebruik van zijn zakelijke auto waarmee bij zijn draagkracht geen rekening gehouden moet worden. De vrouw is van mening dat het mobiliteitsbudget van € 960,-- een belaste onkostenvergoeding betreft en dus draagkracht verhogend is. De rechtbank is van oordeel dat de man op geen enkele wijze heeft aangetoond wat zijn reiskosten voor woon-werkverkeer bedragen, zodat de rechtbank het mobiliteitsbudget nu volledig als belast inkomen zal aanmerken. Uit de cumulatieven van de hiervoor genoemde salarisstrook blijkt dat het fiscaal loon in 2016 € 91.976,-- bedroeg. Ook genoot de man in 2016 inkomsten uit [2. bedrijfsnaam] van - desgevraagd naar eigen mededeling ter zitting - € 1.500,-- netto per maand.
Het netto besteedbaar inkomen van de man voor kinderalimentatie bedroeg in 2016 volgens de aangehechte berekening van de rechtbank aldus € 5.950,-- netto per maand. De draagkracht van de man bedraagt bij een dergelijk netto besteedbaar inkomen: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 890)] = 70% x [5950 – (0,3 x 5950 + 890)] = € 2.293,-- in 2016.
Vanaf 1 januari 2017 geniet de man naar eigen zeggen ter zitting geen extra inkomsten meer uit [2. bedrijfsnaam] , zodat zijn netto besteedbaar inkomen voor kinderalimentatie in 2017 volgens de aangehechte berekening naar schatting € 4.450,-- netto per maand zal bedragen. De draagkracht van de man bedraagt bij dat geschatte netto besteedbaar inkomen: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 905)] = 70% x [4450 – (0,3 x 4450 + 905)] = € 1.547,-- in 2017.
De draagkracht van de vrouw
De man heeft gesteld dat de vrouw naast haar inkomsten uit de VOF en uit haar eenmanszaak [zaaknaam] ook inkomsten heeft genoten uit [4. bedrijfsnaam] BV (verder: [4. bedrijfsnaam] ). De vrouw betwist dat zij inkomsten uit [4. bedrijfsnaam] heeft genoten. Zij heeft ter zitting uitgebreid toegelicht hoe een en ander is gelopen: [4. bedrijfsnaam] is een rechtspersoon die zich volgens haar oorspronkelijke doelstelling zou gaan richten op de beveiliging van internationale koopvaardijschepen tegen piraterij. De vrouw werd in de oprichtingsfase van [4. bedrijfsnaam] benaderd door de twee andere beoogd aandeelhouders om te gaan participeren in het bedrijf en om voor het bedrijf de boekhouding te gaan doen. Maar omdat de werkzaamheden uiteindelijk toch te riskant werden geoordeeld, werd het project afgeblazen. Omdat uit de door de vrouw geschetste gang van zaken – die de rechtbank overtuigt – blijkt dat de vrouw geen inkomsten uit [4. bedrijfsnaam] heeft genoten, zal de rechtbank hiermee geen rekening houden.
Uit de door de vrouw overgelegde jaarrekeningen over 2016 (producties 22 en 23) blijkt dat de vrouw uit VOF [3. bedrijfsnaam] een winst uit onderneming van € 18.330,-- heeft genoten en uit [zaaknaam] een winst uit onderneming van € 2.936,--, dat is in totaal
€ 21.266,--. Daarnaast ontving de vrouw in 2016 volgens haar belastingaangifte (productie 24) inkomsten uit loondienst als garderobejuffrouw van € 1.146,-- bruto. Uitgaande van deze gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor kinderalimentatie in 2016 volgens de aangehechte berekening op € 1.812,-- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt bij een dergelijk netto besteedbaar inkomen: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 890)] = 70% x [1.812 – (0,3 x 1.812 + 890)] = € 265,-- in 2016.
Vanaf 1 januari 2017 geniet de vrouw naar eigen zeggen ter zitting geen inkomsten meer als garderobejuffrouw, zodat haar netto besteedbaar inkomen voor kinderalimentatie volgens de aangehechte berekening in 2017 naar schatting € 1.717,-- per maand zal bedragen. De draagkracht van de vrouw bedraagt bij dat geschatte netto besteedbaar inkomen: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 905)] = 70% x [1.717 – (0,3 x 1.717 + 905)] = € 208,-- in 2017.
Conclusie kinderalimentatie in 2016
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 265,-- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 2.293,-- per maand. De totale draagkracht van beide ouders bedraagt derhalve € 2.558,-- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 2293 / 2558 x 800 = € 717,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 265 / 2558 x 800 =
€ 83,--
samen € 800,--
Derhalve komt van de totale behoefte van [minderjarige] een gedeelte van € 717,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 83,-- per maand voor rekening van de vrouw.
Nu de man om een verhoging van de kinderalimentatie heeft verzocht terwijl de huidige berekening van de rechtbank zou leiden tot een verlaging maar de vrouw niet zelfstandig om een verlaging heeft verzocht, zal de rechtbank het verzoek van de man tot verhoging van de door de vrouw te betalen kinderalimentatie in 2016 afwijzen.
Conclusie kinderalimentatie in 2017
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 208,-- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 1.547,-- per maand. De totale draagkracht van beide ouders bedraagt derhalve € 1.755,-- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1547 / 1755 x 800 = € 705,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 208 / 1755 x 800 =
€ 95,--
samen € 800,--
Derhalve komt van de totale behoefte van [minderjarige] een gedeelte van € 705,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 95,-- per maand voor rekening van de vrouw.
Nu de man om een verhoging van de kinderalimentatie heeft verzocht terwijl de huidige berekening van de rechtbank zou leiden tot een verlaging maar de vrouw niet zelfstandig om een verlaging heeft verzocht, zal de rechtbank het verzoek van de man tot verhoging van de door de vrouw in 2017 te betalen kinderalimentatie ook afwijzen.

De partneralimentatie

Lotsverbondenheid
De man stelt – kort samengevat – dat de vrouw op zodanig grievende wijze heeft gehandeld dat de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw is komen te vervallen en dat van de man niet gevergd kan worden dat hij partneralimentatie betaalt. Hij stelt onder meer dat de vrouw hem in november 2012, vlak voor haar vertrek, met een groot mes heeft geprobeerd te doden althans dat zij de man ernstig heeft verwond. Ook [minderjarige] is door de vrouw met een mes bedreigd. Voorts bestaat het grievende gedrag van de vrouw volgens de man uit het feit dat zij gerechtelijke instanties – waaronder in 2016 nog het gerechtshof – in de loop van de jaren consequent verkeerd heeft voorgelicht over haar inkomsten en haar uitgaven.
De vrouw heeft deze stellingen van de man gemotiveerd betwist.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn van zodanige aard dat van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd aan het levensonderhoud van de ander bij te dragen. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht is. Voorts heeft te gelden dat alleen in een uitzonderlijke situatie kan worden aangenomen dat de hiervoor omschreven situatie zich voordoet.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van dermate grievend gedrag van de zijde van de vrouw dat in redelijkheid van de man niet meer verlangd kan worden dat hij aan haar levensonderhoud bijdraagt. Gebleken is dat er zich in 2012 een incident heeft voorgedaan tussen de man en de vrouw dat heftig was voor [minderjarige] en het hele gezin. Hoewel de vrouw in de strafzaak schuldig is bevonden, heeft de strafrechter geoordeeld dat er geen reden was om voor de bewezen verklaarde bedreiging aan de vrouw een straf of maatregel op te leggen. Het incident kan – hoe ingrijpend de gevolgen daarvan voor alle betrokkenen ook zijn geweest en hoezeer de nasleep daarvan door allen nog altijd wordt gevoeld – tegen deze achtergrond niet de conclusie rechtvaardigen dat aan de lotsverbondenheid die is gevormd door een 22-jarig huwelijk waaruit drie kinderen zijn geboren, een einde is gekomen.
Ook is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw het gerechtshof willens en wetens onjuist heeft voorgelicht. Als dit al het geval is geweest, dan leidt ook dit niet tot verbreking van de lotsverbondenheid, omdat (ook) de man bij het voorlichten van het hof niet volledig is geweest. Hij heeft immers over zijn inkomsten uit [2. bedrijfsnaam] gezwegen.
Onjuiste of onvolledige gegevens/wijziging van omstandigheden en ingangsdatum
De rechtbank verwijst naar al hetgeen hierover reeds bij de kinderalimentatie is overwogen en beslist. Datzelfde geldt hier voor de partneralimentatie.
Behoefte/behoeftigheid
De man heeft aangevoerd dat de vrouw geen behoefte heeft aan een partnerbijdrage. Volgens de man kan de vrouw volledig in haar eigen levensonderhoud voorzien. Bovendien beschikt de vrouw over een aanzienlijk vermogen uit de verdeling. Tot slot heeft de man aangevoerd dat de behoefte van de vrouw is verbleekt tot het bedrag dat de vrouw zelf kan verdienen.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man, nu zij niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1:157, eerste lid, BW de vrouw recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, indien zij niet voldoende inkomsten tot haar eigen levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Dit betekent dat de vrouw recht heeft op een uitkering tot haar levensonderhoud wanneer zij behoeftig is. Er is sprake van behoeftigheid indien en voor zover de vrouw niet in staat is in de eigen behoefte te voorzien. De door de man aangevoerde argumenten doen daar niet of onvoldoende aan af.
De rechtbank is anders dan de man van oordeel dat de vrouw ruim voldoende inzicht heeft verschaft over haar inkomsten in 2016 en 2017. Bovendien is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende gebleken dat de vrouw zich maximaal inzet om volledig in haar behoefte te kunnen voorzien. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de vrouw een hogere verdiencapaciteit toe te kennen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om in dit verband het aan de vrouw uit de verdeling nog toekomende vermogen te betrekken, nu de rechtbank in het navolgende het nog aan de man toekomende vermogen ook niet betrekt bij de bepaling van zijn draagkracht.
Behoefte in 2016
De man stelt dat het gerechtshof in 2016 ten onrechte is uitgegaan van een behoefte van
€ 2.350,-- netto per maand, nu de woonlasten van de vrouw vanaf 13 juni 2016 feitelijk lager zijn uitgevallen, welke stelling door de vrouw is weersproken. Nu de vrouw pas in december 2016 haar koopwoning heeft betrokken en zij in die maand nog extra kosten heeft moeten voldoen vanwege de aankoop van haar nieuwe woning, zal de rechtbank de behoefte van de vrouw in navolging van het hof voor 2016 op € 2.350,-- netto per maand bepalen. Hiervan dient het eigen netto inkomen van de vrouw van zoals hiervoor al berekend
€ 1.812,-- te worden afgetrokken, zodat de aanvullende behoefte van de vrouw in 2016 nog € 538,-- netto per maand en gebruteerd € 1.089,-- per maand bedroeg.
Behoefte in 2017
Gebleken is dat de vrouw vanaf 1 januari 2017 feitelijk lagere woonlasten heeft door haar eigen koopwoning. Zij berekent haar aanvullende behoefte vanaf die datum volgens de door de man overgelegde brief van 7 februari 2017 van haar advocaat nog op € 293,-- bruto per maand. Nu deze aanvullende behoefte door de man verder niet of onvoldoende is betwist zal de rechtbank hiervan uitgaan.
De draagkracht van de man in 2016
De rechtbank zal bij het bepalen van de draagkracht van de man de door de man overgelegde draagkrachtberekening (bijlage 24.20 bij de brief van 13 oktober 2017) als uitgangspunt nemen, vervolgens uitgaan van de tarieven die golden in 2016, eerste helft, en de bedragen afronden op hele euro's.
De rechtbank sluit aan bij wat zij over het inkomen van de man in 2016 hiervoor bij de kinderalimentatie al heeft overwogen en beslist. Datzelfde geldt voor de partneralimentatie.
De rechtbank houdt voorts rekening met 50% van het eigenwoningforfait, zijnde € 870,-- per jaar, de helft van de aftrekbare hypotheekrente, zijnde € 2.064,-- per jaar (€ 172,-- per maand) en € 48,-- van het forfait eigenaarslasten, nu de gemeenschappelijke woning te [woonplaats] nog steeds niet door de man in eigendom is overgenomen, hoewel deze bij beschikking van de rechtbank van 14 augustus 2015 al aan de man is toegedeeld.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het netto besteedbaar inkomen van de man voor partneralimentatie op € 6.001,-- per maand in 2016.
De rechtbank neemt voorts de volgende gestelde en niet of onvoldoende betwiste maandelijkse lasten van de man in 2016 in aanmerking:
- de premie zorgverzekering van € 100,-- en het verplicht eigen risico van € 32,--;
- de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 172,-- en de niet aftrekbare hypotheekrente van € 172,-- per maand, nu de man de volledige hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning te Zoetermeer heeft betaald.
De man en de vrouw twisten over de volgende door de man in zijn draagkrachtberekening gestelde lasten:
a. de woonlasten van de man in Duitsland;
b. de aflossing van de schuld van € 967,--;
c. de overige kosten van € 374,--.
Ad a. de woonlasten van de man in Duitsland
De rechtbank is van oordeel dat deze lasten nu voor rekening en risico van de man moeten komen en niet ten laste van de vrouw kunnen worden gebracht, zodat de rechtbank hiermee geen rekening zal houden.
Ad b. de aflossing van de schuld van € 967,--
Gebleken is dat de man schulden vanuit privé aan [naam] dient af te lossen. De rechtbank zal nu in redelijkheid rekening houden met een maandelijkse aflossing van € 500,--.
Ad c. de overige kosten
Gebleken is dat deze kosten betrekking hebben op de behandeling van [minderjarige] waarmee hiervoor al bij de behoeftebepaling van de kinderalimentatie rekening is gehouden, zodat de rechtbank hiermee nu bij de draagkracht voor partneralimentatie geen rekening zal houden.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank volgens de aangehechte berekening het draagkrachtloos inkomen van de man in 2016 op € 1.729,-- per maand.
Conclusie partneralimentatie in 2016
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 973,-- per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 229,-- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van
€ 39,-- per maand, en een draagkrachtpercentage van 60 in het kader van partneralimentatie.
Het netto besteedbaar inkomen van de man bedroeg € 6.001,-- per maand. Het draagkrachtloos inkomen bedroeg € 1.729,-- per maand. De draagkrachtruimte bedroeg aldus € 4.272,-- per maand. Hiervan was € 2.563,-- beschikbaar voor partneralimentatie. Rekening houdend met een bedrag van € 717,-- als bijdrage van de man voor [minderjarige] volgt uit de aangehechte berekening dat de man in 2016 draagkracht had voor een bedrag van
€ 1.846,-- netto per maand en gebruteerd € 3.492,-- per maand voor partneralimentatie.
Nu de man om een verlaging van de partneralimentatie heeft verzocht terwijl de huidige berekening van de rechtbank zou leiden leidt tot een verhoging van de partneralimentatie maar de vrouw daar niet zelfstandig om heeft verzocht, zal de rechtbank het verzoek van de man tot verlaging van de partneralimentatie in 2016 afwijzen.
Conclusie partneralimentatie in 2017
Vanaf 1 januari 2017 bedraagt het voor partneralimentatie relevante netto besteedbaar inkomen van de man naar schatting € 4.501,-- (€ 6.001,-- minus € 1.500,--) per maand.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en nu de aanvullende behoefte van de vrouw vanaf 1 januari 2017 nog slechts € 293,-- bruto per maand bedraagt, heeft de man ook in 2017 naar schatting meer dan voldoende draagkracht om in de aanvullende behoefte van de vrouw te kunnen voorzien. De rechtbank zal de door de man te betalen partneralimentatie in de periode van 1 januari 2017 tot 1 november 2017 op € 293,-- bruto per maand bepalen en de beschikking van het gerechtshof aldus wijzigen.
Terugbetaling
De beslissing in deze zaak leidt in beginsel tot een terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man over de periode van 1 januari 2017 tot 1 november 2017, nu haar aanvullende behoefte in die periode lager is dan de bijdrage die bij beschikking van het gerechtshof is vastgesteld. De rechtbank acht het in dit geval ook redelijk dat de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie terugbetaalt, dit onder meer gelet op de hoogte van het terug te betalen bedrag en de omstandigheid dat de vrouw en de man de terugbetaling door de vrouw kunnen verrekenen met het aanzienlijke bedrag dat de vrouw feitelijk nog van de man uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap moet ontvangen.
Berekeningen rechtbank
De door de rechtbank gemaakte berekeningen voor de alimentaties in 2016 en 2017 zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Proceskostenveroordeling

De man verzoekt om de vrouw in de proceskosten te veroordelen. De vrouw voert hiertegen verweer.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft en de man en de vrouw over en weer op geschilpunten van niet ondergeschikte betekenis in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissingen

De rechtbank, met wijziging in zoverre van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 13 juli 2016, verbeterd bij beschikking van 12 oktober 2016 :
bepaalt de door de man van 1 januari 2017 tot 1 november 2017 aan de vrouw te betalen partneralimentatie op € 293,-- bruto per maand;
bepaalt dat de tussen de man en de vrouw ter zitting gemaakte afspraken over de partneralimentatie en de kinderalimentatie, zoals vastgelegd in de (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, deel uitmaken van deze beschikking;
bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , volgens de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst met ingang van 1 november 2017 per saldo op nihil;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie volgens de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst met ingang van 1 november 2017 per saldo op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere procespartij de eigen proceskosten moet dragen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Wien, S.M. van der Schenk en J.T.W. van Ravenstein, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Kalicharan als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2017.