ECLI:NL:RBDHA:2017:15145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van geen bezwaar van een ambtenaar en de gevolgen van gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar die meer dan 30 jaar bij de AIVD werkte, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister had op 15 juli 2015 de verklaring van geen bezwaar (VGB) van eiseres ingetrokken, wat door eiseres werd bestreden. Eiseres stelde dat zij eerlijk en integer had gehandeld bij de vereffening van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, maar de minister verwierp dit en handhaafde de intrekking van de VGB. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode na het overlijden van haar echtgenoot geld naar de bankrekening van haar zwager had overgemaakt en dat dit niet was gemeld aan de notaris die betrokken was bij de vereffening van de nalatenschap. De rechtbank oordeelde echter dat de begeleidingscommissie van de AIVD op de hoogte was van de financiële handelingen van eiseres en hiertegen geen bezwaar had gemaakt. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiseres gerechtvaardigd vertrouwen had in haar handelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de VGB van eiseres. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4953

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.Z.J. Coret en mr. J.G. Udo).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres afgegeven verklaring van geen bezwaar (hierna: VGB) ingetrokken.
Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft tevens de rechtbank verzocht een getuige op te roepen in het vooronderzoek dan wel ter zitting.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft ten aanzien van enkele op de zaak betrekking hebbende stukken met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken kennis mag nemen. Bij beslissing van 7 juni 2017 heeft deze rechtbank bepaald dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij brief van 13 juni 2017 heeft eiseres aangegeven geen toestemming te verlenen voor kennisname van de vertrouwelijk overgelegde stukken door de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 1 september 2017 aan eiseres medegedeeld dat zij voorlopig geen aanleiding ziet om de medewerker van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) als getuige op te roepen en dat de definitieve beslissing op het verzoek om het horen van de getuige na behandeling ter zitting wordt genomen.
Bij brief van 11 september 2017 heeft eiseres aangegeven dat zij haar bezwaar tegen geheimhouding van de stukken laat vallen indien de rechtbank besluit de getuige te horen.
De rechtbank heeft bij brief van 27 september 2017 aan eiseres medegedeeld dat het niet mogelijk is om aan het horen van een getuige voorwaarden te verbinden en dat de rechtbank de brief van eiseres van 11 september 2017 leest als het niet verlenen van toestemming tot het gebruik van de vertrouwelijke stukken.
Bij brief van 18 oktober 2017 heeft eiseres alsnog toestemming gegeven voor het gebruik van de vertrouwelijke stukken door de rechtbank.
Op 7 november 2017 heeft de rechtbank de vertrouwelijke stukken bij verweerder ingezien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres werkte meer dan 30 jaar bij de AIVD, laatstelijk in de functie van administratief medewerker. De functies die eiseres vervulde waren vertrouwensfuncties op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken. In 1984 en 2004 heeft eiseres veiligheidsonderzoeken ondergaan en zijn er aan eiseres VGB’s afgegeven.
1.2
Op [overlijdensdatum] 2011 is de echtgenoot van eiseres plotseling overleden. Op 20 september 2011 hebben eiseres en de erfgenamen de nalatenschap beneficiair aanvaard. De echtgenoot van eiseres liet eiseres achter met een financiële chaos. Vanwege die situatie is op verzoek van eiseres bij haar leidinggevende naar haar situatie een financieel onderzoek gestart binnen de AIVD. Daartoe is op initiatief van het toenmalige afdelingshoofd van eiseres in samenspraak met het eenheidshoofd tevens plaatsvervangend directeur een verzoek gedaan aan de afdeling [afdeling] ([afdeling]) om een financieel onderzoek te doen, welk verzoek is gehonoreerd. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door een aantal medewerkers, werkzaam bij verschillende afdelingen van de AIVD, en een extern financieel expert, door partijen aangeduid als ‘de begeleidingscommissie’. Naar aanleiding van de bevindingen van de begeleidingscommissie is in oktober 2011 ingestemd door het bevoegd gezag met het verstrekken van een lening aan eiseres door verweerder. Ter vereffening van de nalatenschap heeft de rechtbank notaris [notaris] tot vereffenaar benoemd op 6 april 2012 en is een vermogensoverzicht opgesteld. De kantonrechter heeft in maart 2014 tot opheffing van de vereffening bevolen wegens een gebrek aan baten.
1.3
In verband met het verstrijken van een veelvoud van een termijn van vijf jaren sinds het afgeven van de VGB voor haar functie is in 2014 een hernieuwd veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Het veiligheidsonderzoek is afgerond op 9 juni 2014. Naar aanleiding van dit veiligheidsonderzoek heeft verweerder op 4 maart 2015 het voornemen geuit de VGB van eiseres in te trekken.
2 Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de beslissing om de VGB van eiseres in te trekken. Volgens verweerder heeft eiseres niet eerlijk en niet integer gehandeld bij de vereffening van de schulden na het overlijden van haar echtgenoot op [overlijdensdatum] 2011. In het bestreden besluit verwijt verweerder eiseres dat zij met het oogmerk om schuldeisers te benadelen privévermogen buiten het zicht van schuldeisers heeft gebracht door in de periode kort na het overlijden van haar echtgenoot tot en met juli 2013 meerdere keren geld met een totale waarde van ongeveer € 45.000,- naar de bankrekening van haar zwager over te maken en een groot deel van dat bedrag na opheffing van de vereffening te laten terugstorten op haar bankrekening, dat zij niet bij notaris [notaris] heeft gemeld dat een appartementsrecht was verkocht en dat tegelijkertijd een schuld van gelijke hoogte is voldaan, wat op het door de notaris bij de rechtbank ingediende vermogensoverzicht had moeten worden vermeld, en dat zij haar schuldeisers niet heeft gemeld dat zij beschikte over uitwinbaar vermogen, althans dat uitwinbaar vermogen beperkter heeft doen voorkomen dan daadwerkelijk het geval was.
3 Eiseres stelt dat zij eerlijk en integer heeft gehandeld bij de vereffening van de schulden na het overlijden van haar man. Eiseres voert aan dat de begeleidingscommissie op de hoogte was van de overschrijvingen naar haar zwager en daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Eiseres voert aan dat zij een bedrag van € 45.000,- naar haar zwager heeft kunnen overmaken door zuinig te leven en dat niet aantoonbaar is dat dat bedrag deels bestond uit de lening van verweerder. Verder stelt eiseres dat de begeleidingscommissie haar heeft geattendeerd op het bestaan van het appartementsrecht. Het streven van de begeleidingscommissie was om zoveel mogelijk schulden te minimaliseren zodat ervoor is gekozen om de schuld ten opzichte van de waarde weg te strepen. Eiseres heeft daarom niet opzettelijk gehandeld ten opzichte van de schuldeisers. Eiseres heeft gesteld dat de schuldeisers tekort waren geschoten in hun zorgplicht en er geen grondslag was voor de vordering(en). Volgens eiseres zijn de schuldeisers, mede gelet op de uitzonderlijke omstandigheden, akkoord gegaan met kwijtschelding van de schulden. De schuldeisers hebben de beslissing om de schulden kwijt te schelden niet gebaseerd op het (incomplete) vermogensoverzicht. Verweerder respectievelijk de begeleidingscommissie is op de hoogte geweest van de onderhandelingen met de schuldeiseres en dat deze geen inzicht hadden in het vermogen van eiseres. Het appartementsrecht en de € 45.000,- hadden geen invloed op de beslissingen van de schuldeisers om de schulden kwijt te schelden. Eiseres merkt verder op dat in 2016 een aangepast vermogensoverzicht naar de rechtbank is gestuurd, maar dat de uitkomst van de kantonrechter niet anders was. Eiseres stelt tot slot dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt door de begeleidingscommissie, wiens werkzaamheden nooit formeel zijn beëindigd, dat haar handelen omtrent de afwikkeling van de financiële situatie geen reden zou zijn om haar VGB, respectievelijk haar functie, kwijt te raken.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de periode na het overlijden van haar echtgenoot tot en met juli 2013 meerdere keren geld, met een totale waarde van € 45.000,-, heeft overgeschreven naar de bankrekening van haar zwager. Ook niet in geschil is dat kort nadat de kantonrechter in maart 2014 de opheffing van de vereffening had bevolen in verband met de geringe waarde der baten van de nalatenschap, de zwager ruim € 38.000,- heeft teruggestort op de rekening van eiseres. Verder staat vast dat eiseres op 19 december 2011 een garagebox heeft overgedragen aan [B.V. X], waarbij de opbrengst van de verkoop gelijk was aan de openstaande schuld. Deze verkoop was niet bekend bij de notaris die bij de vereffening van de nalatenschap betrokken was.
Vervolgens is de vraag of verweerder op basis van vorenstaande feiten de VGB heeft mogen intrekken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres door aldus te handelen niet integer en/of niet eerlijk heeft gehandeld, omdat zij het oogmerk had schuldeisers te benadelen. Het besluit tot intrekking van de VGB is een belastend besluit, zodat de bewijslast hiervoor bij verweerder ligt.
4.2
Voor de beantwoording van de vraag of eiseres het oogmerk had schuldeisers te benadelen is de rol van de begeleidingscommissie essentieel. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar met betrekking tot de rol van de begeleidingscommissie, welke opdracht die commissie had en hoe lang die commissie eiseres heeft begeleid.
4.3
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er een notitie is waarin het verzoek wordt gedaan om onderzoek te doen en heeft bevestigd dat deze notitie in het dossier ontbreekt. Verweerder heeft deze notitie niet overgelegd, en heeft ook geen reden gegeven waarom deze notitie niet eerder kon worden overgelegd. Het eerst ter zitting aanbieden om de notitie over te leggen, acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde, te meer omdat eiseres al vanaf het begin van de procedure zich beroept op de rol van de begeleidingscommissie. Vanwege het ontbreken van stukken over de begeleidingscommissie, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de opdracht van de begeleidingscommissie enkel beperkt was tot het in kaart brengen van de schulden van eiseres, noch dat de duur van de begeleiding door de begeleidingscommissie beperkt was tot het moment dat de geldleningsovereenkomst tot stand kwam. De door eiseres overgelegde verklaring van [persoon A] is voor de rechtbank een aanwijzing dat de begeleiding door de begeleidingscommissie niet van korte duur was. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling van de zaak dan ook van uit dat de rol van de begeleidingscommissie niet beperkt was en dat de begeleidingscommissie ook na het verstrekken van de lening eiseres heeft begeleid.
4.4
De leden van de begeleidingscommissie zijn uitgekozen door verweerder vanwege hun expertise. De commissie bestond uit drie leden, een ervaren onderzoeker, een deskundige op het gebied van financieel onderzoek en een fiscalist. Zoals blijkt uit het dossier heeft eiseres vanaf het begin volledige openheid van zaken gegeven en alle medewerking aan die commissie verleend. Verweerder betwist niet dat de begeleidingscommissie op de hoogte was van het bestaan van het appartementsrecht. De rechtbank is voorts, in tegenstelling tot verweerder, van oordeel dat de begeleidingscommissie weldegelijk op de hoogte was van het tijdelijk overhevelen van gelden naar de bankrekening van de zwager van eiseres en van de gang van zaken met betrekking tot de garagebox en hiertegen geen bezwaar had. Dit leidt de rechtbank, net als de bezwarencommissie, af uit de inhoud op pagina 16 van het onder geheimhouding overgelegde stuk. De lezing die verweerder voorschrijft van die pagina volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat eiseres met wetenschap van de begeleidingscommissie, handelende namens het bevoegd gezag van verweerder, heeft gehandeld. De begeleidingscommissie had geen bezwaar tegen de handelwijze van eiseres en zag hierin kennelijk geen beletsel voor de voorzetting van haar functie.
Hoewel mogelijk van eiseres had mogen worden verlangd dat zij anders zou hebben gehandeld, heeft verweerder bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat haar handelswijze in overeenstemming was met een door verweerder verlangde handelswijze. Gelet op de expertise van de begeleidingscommissie, de niet beperkte rol en duur van de begeleidingscommissie, de wetenschap van de begeleidingscommissie van het handelen van eiseres en het geen bezwaar hebben hiertegen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat verweerder geen bezwaren had tegen haar handelwijze en dat deze dus geoorloofd was. Voor alle betrokkenen was het duidelijk dat eiseres in die periode emotioneel in zwaar weer verkeerde, zodat eiseres ook zwaar op de begeleidingscommissie heeft mogen leunen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de handelswijze van eiseres haar niet mogen tegenwerpen en op grond hiervan de VGB van eiseres niet mogen intrekken.
5 Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven. De rechtbank maakt daarom ook gebruik van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:63, tweede lid, van de Awb en ziet af van het horen van de getuigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat de VGB herleeft.
6 De rechtbank draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,- te betalen.
7 Voorts veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzitter, en mr. J.L.E. Bakels en mr. M.J.L. van der Waals, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.