ECLI:NL:RBDHA:2017:15093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
NL17.13414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardig relaas en kennelijk ongegrond verklaarde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Chinese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser had aangevoerd dat hij in China een lening had afgesloten bij de overheid en later bij een persoon uit de onderwereld, en dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar China. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over de leningen ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 kon afwijzen, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op relevante omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

ProcesverloopBij besluit van 22 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13415, plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank besloten de zaak aan te houden om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de inhoud van het proces-verbaal van het gehoor van 28 oktober 2017.
Eiser heeft bij bericht van 12 december 2017 gereageerd. Verweerder heeft daarop bij bericht van 13 december 2017 een reactie gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Chinese nationaliteit. Hij heeft op 3 november 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 1987 een lening van één miljoen Chinese renminbi (RMB) met een looptijd van dertig jaar bij de overheid heeft afgesloten om zaken te kunnen doen. De woning van eiser diende hierbij als onderpand. Aangezien zijn fabriek failliet is gegaan, voorzag eiser dat hij de lening niet binnen de looptijd zou kunnen aflossen. In juli 2013 heeft eiser daarom een bedrag van 200.000 RMB tegen een woekerrente van [persoon A], die tot de onderwereld behoort, geleend. Van dit bedrag heeft eiser 100.000 RMB gebruikt om zijn land van herkomst in 2014 te verlaten. Bij terugkeer vreest eiser dat hij door de Chinese autoriteiten opgepakt en vastgehouden zal worden, omdat hij na 2013 geen rente meer heeft betaald en zijn lening niet binnen de looptijd heeft afgelost. Van de zijde van [persoon A] vreest eiser dat zijn armen en benen afgehakt zullen worden, omdat hij de lening niet terug kan betalen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, e, en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) lening bij de overheid;
3) lening bij [persoon A].
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Daarentegen zijn de lening bij de overheid en de lening bij [persoon A] niet geloofwaardig bevonden.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij geen documentatie heeft overgelegd om de leningen te onderbouwen. Eiser heeft hiervoor verschoonbare redenen aangevoerd. Verweerder had door moeten vragen om vast te stellen of eiser een fabriek heeft gehad. Indien er onduidelijkheden waren, had verweerder tijdens het gehoor nadere vragen dienen te stellen of eiser aanvullend moeten horen. Eiser heeft niet inconsistent verklaard over de woning die als onderpand heeft gediend bij het aangaan van de lening. In de zienswijze heeft eiser immers een afdoende verklaring gegeven, die door verweerder ten onrechte niet wordt onderkend. In de zienswijze heeft eiser ook verduidelijkt waarom [persoon A] aan hem een lening heeft verstrekt. Door de vertrouwensbreuk die is ontstaan door het niet aflossen van het restant van de lening vreest eiser voor [persoon A] en de organisatie waar [persoon A] deel van uitmaakt. Hiertoe overlegt eiser algemene informatie over georganiseerde misdaad in China. Tot slot betoogt eiser dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
d. de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan;
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000;
h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van de leningen die hij met de overheid en met [persoon A] heeft afgesloten. Eiser heeft aangegeven dat hij dergelijke documenten wel in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij deze documenten in zijn woning in China heeft achtergelaten. Dat eiser op het moment van vertrek uit China niet wist dat deze documenten van belang waren voor zijn asielrelaas, maakt dit niet anders. Eiser kan deze documenten alsnog naar Nederland halen. Eiser geeft aan dat hij geen contact meer heeft met zijn ex-vrouw en dochter, niet weet of de woning in beslag is genomen en of de documenten nog wel in de woning aanwezig zijn. Wat hier ook van zij, niet is gebleken dat eiser pogingen heeft ondernomen om de vindplaats van de documenten of de huidige contactgegevens van zijn ex-vrouw en dochter, eventueel met de hulp van derden, te achterhalen, zodat verweerder de door eiser aangevoerde redenen niet verschoonbaar heeft hoeven achten. Dat dit gelet op zijn lage opleidingsniveau niet van eiser verwacht mag worden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank volgt eveneens niet dat eiser zijn verblijfplaats niet aan vrienden kenbaar zou durven maken, nu hij voor zijn vertrek wel aan [persoon A] kenbaar heeft gemaakt dat hij mogelijk naar Nederland zou gaan om hier geld te verdienen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de verklaringen van eiser ten aanzien van de door de overheid aan hem verstrekte lening als innerlijk inconsistent heeft aangemerkt. Zo heeft eiser verklaard dat zijn huis als onderpand fungeerde voor de lening die hij in 1987 heeft afgesloten, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij zijn woning pas sinds 1996 bezit. Voorts valt niet in te zien dat eiser nadat zijn fabriek in 1993 failliet zou zijn gegaan, in 1996 in staat is geweest om een woning te kopen. In de zienswijze geeft eiser hiervoor als verklaring dat hij in 1987 in de woning van zijn ouders woonde en dat hij deze woning als onderpand heeft gebruikt. Jaren later in het kader van stedelijke vernieuwing is de woning vernietigd en hebben zijn ouders een nieuwe woning toegewezen gekregen. Vanaf 1996 heeft eiser in deze woning gewoond en zijn de ouders van eiser teruggegaan naar het platteland om daar een huis te huren. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij deze omstandigheden, die essentieel zijn in het asielrelaas, eerder tijdens zijn gehoren naar voren had gebracht of een deugdelijke verklaring had kunnen geven waarom hij hier niet eerder over heeft verklaard. Dat dit gelet op zijn lage opleidingsniveau niet van eiser mag worden verwacht, volgt de rechtbank niet.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de lening die zou zijn afgesloten met [persoon A] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo is niet aannemelijk dat [persoon A] aan eiser een omvangrijke lening zou verstrekken, terwijl hij op de hoogte was van eisers slechte financiële positie en had kunnen vermoeden dat eiser de lening niet zou kunnen terugbetalen. Hiermee zou [persoon A] immers een aanzienlijk risico hebben gelopen. De verklaring van eiser dat [persoon A] vertrouwen in hem had en dat er sprake was van een soort van vriendschap tussen hen, maakt dit niet anders. Bovendien valt niet in te zien dat eiser een lening bij [persoon A] zou afsluiten, terwijl hij [persoon A] al jaren kende en wist dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die het gebruik van geweld niet schuwt. Eiser wist vóór het afsluiten van de lening al dat hij niet in staat zou zijn om de lening op tijd af te lossen. Dat hierdoor een vertrouwensbreuk tussen hem en [persoon A] zou kunnen ontstaan, was dan ook voorzienbaar.
7.4.
De rechtbank overweegt dat nu verweerder het afsluiten van de leningen niet geloofwaardig heeft gevonden, aan de beoordeling van de algemene informatie over de georganiseerde misdaad in China niet wordt toegekomen. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor een Chinese criminele organisatie.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen. Hierbij is van belang dat eiser aangeeft dat hij tijdens zijn reis naar Nederland gebruik heeft gemaakt van een authentiek Chinees paspoort met een Schengenvisum, maar dit paspoort niet heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De verklaring van eiser dat hij zijn paspoort, Hukou boekje en een ID-pasje in de bus heeft verloren, heeft verweerder niet afdoende mogen achten. In een dergelijk geval mag van eiser verwacht worden dat hij zich meldt bij de Nederlandse autoriteiten om aangifte van vermissing van zijn paspoort te doen of bij de Chinese autoriteiten om een vervangend reisdocument aan te vragen. Gelet hierop heeft verweerder het verlies van het paspoort te kwader trouw mogen achten. Dat eiser aangeeft dat hij zich niet gemeld heeft, omdat hij wist dat hij illegaal in Nederland verbleef en vreesde teruggestuurd te worden naar China, maakt het vorenstaande niet anders.
Voorts heeft verweerder de aanvraag van eiser ook als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kunnen afwijzen. Eiser heeft verklaard dat hij Nederland reeds in 2014 is ingereisd. Eiser heeft zich echter pas op 3 november 2017 tot de autoriteiten gewend om een aanvraag om internationale bescherming in te dienen. In het gehoor van 28 oktober 2017 inzake het voornemen om een terugkeerbesluit jegens eiser uit te vaardigen, heeft eiser bovendien uitdrukkelijk aangegeven dat hij geen asiel wenst aan te vragen. Dat dit hem gelet op zijn lage opleidingsniveau en gebrek aan kennis over het Vluchtelingenverdrag niet aangerekend kan worden, volgt de rechtbank niet, nu eiser in deze procedure is bijgestaan door een advocaat en uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiser is uitgelegd wat asiel inhoudt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel