2.2Verweerder heeft in het bestreden besluit, waarin het voornemen van 16 mei 2017 is ingelast, de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder acht element a. geloofwaardig en element b. niet, omdat eiser vaag en bevreemdend heeft verklaard. Element c. acht verweerder geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend. Volgens verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte element b. ongeloofwaardig en element c. onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Eiser heeft verklaard waarom [naam] juist hem heeft gevraagd om vlees mee te nemen naar de moskee. Eiser kende [naam] uit de regio. Hij heeft hem een gunst willen verlenen door het vlees mee te nemen. Eiser kwam [naam] toevallig tegen in [plaats] . Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij geen instructies heeft gekregen. Het zou goed kunnen dat [naam] zelf niet op de hoogte was. Omdat eiser tot de Sayed behoort, en daarmee anders was dan de overgrote meerderheid die bij het incident aanwezig was, kreeg hij de schuld van de bomaanslag. Ten aanzien van het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, heeft eiser onder verwijzing naar het rapport ‘Forced back to danger. Asylum seekers returned from Europe to Afghanistan’ van Amnesty International van 4 oktober 2017 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van oktober 2017, inhoudende een standpunt over Afghanistan - landenbeleid asiel van oktober 2017, aangevoerd dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan heel slecht is en dat hij bij terugkeer gevaar loopt.
Geloofwaardigheidsbeoordeling element b. en zwaarwegendheid element c.
4. De rechtbank stelt vast dat wat eiser over de geloofwaardigheid van element b. en de zwaarwegendheid van element c. heeft aangevoerd, een vrijwel letterlijke herhaling is van wat hij in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft op de zienswijze gemotiveerd gereageerd in het bestreden besluit. In het beroepschrift noch op de zitting heeft eiser aangevoerd waarom de weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn. In zoverre kan hetgeen eiser heeft aangevoerd dus niet afdoen aan het bestreden besluit.
Artikel 3 EVRM en de veiligheidssituatie in Afghanistan
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Afghanistan in het algemeen, en voor personen die behoren tot de Sayed en dus Hazara in het bijzonder, een reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2017, het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 5 juli 2016en de beslissing van het EHRM van 11 juli 2017. Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt verder weliswaar dat de situatie in Afghanistan onverminderd zorgwekkend is, maar niet dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen en voor personen die behoren tot de Sayed en dus Hazara in het bijzonder, sinds deze rechtspraak zodanig is verslechterd dat een burger, of meer specifiek een Sayed, die daar naar toe terugkeert, nu wel door zijn enkele aanwezigheid daar al een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht daartoe van belang dat veel van de daarin opgenomen cijfers met betrekking tot aan het conflict gerelateerde slachtoffers zien op de periode tot en met het jaar 2016. Voorts wordt in die stukken voornamelijk verwezen naar bronnen die gedateerd zijn vóór de eerder genoemde uitspraken van het EHRM, zodat het EHRM die informatie reeds bij zijn oordeel over de situatie in Afghanistan heeft betrokken. Voor zover in de stukken van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland bronnen zijn genoemd die gedateerd zijn na de hiervoor bedoelde rechtspraak van het EHRM, is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet blijkt dat sindsdien sprake is van een zodanige verslechtering van de veiligheidssituatie in Afghanistan dat nu wel sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.