ECLI:NL:RBDHA:2017:15060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
NL17.5300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse staatsburger op basis van veiligheidssituatie in Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse staatsburger, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met als argument dat de veiligheidssituatie in Afghanistan niet zodanig was verslechterd dat de eiser een reëel risico op ernstige schade zou lopen bij terugkeer. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser een herhaling waren van zijn zienswijze en dat de staatssecretaris gemotiveerd had gereageerd op de bezwaren van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het EHRM, waaruit bleek dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan niet zodanig was verslechterd dat dit een asielaanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5300
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 december 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1980, van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 3 januari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 18 juli 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Masshoor, tolk in de taal Dari. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Asielrelaas

1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij in de [plaats] vlees is gaan halen in het kader van Nazr voor de Ashura. Daar werd hij op de markt aangesproken door een voor hem onbekende persoon genaamd [naam] , die vroeg of hij een geslacht schaap namens hem kon meenemen en afgeven aan de [heer] in de moskee in [stad 1] . Dit heeft eiser gedaan. Later in de avond was er een bijeenkomst in de moskee. Tijdens deze bijeenkomst, waar eiser ook bij aanwezig was, vond een ontploffing plaats in de keuken van de moskee. Tegelijkertijd viel de Taliban het dorp aan. Deze aanval werd afgeslagen door de plaatselijke bewoners en de Taliban trok zich vervolgens terug. Hierna werd door lokale dorpsbewoners gezegd dat de explosie iets te maken had met het vlees dat eiser eerder die dag naar de moskee had gebracht. Eiser is toen geslagen en later vastgebonden in een auto die door een soldaat werd bewaakt. [de persoon] , de neef van eiser, heeft deze soldaat omgekocht zodat eiser kon ontsnappen waarna hij eerst naar de [stad 2] is gevlucht om later uiteindelijk Afghanistan samen met zijn vrouw en kinderen te verlaten. Verder heeft eiser verklaard dat hij werd vernederd en uitgescholden door medeburgers vanwege het feit dat hij tot de Sayed behoort, wat volgens eiser een sub-groep is van de Hazara, en omdat hij sjiitisch is. Bij terugkeer loopt eiser gevaar.

Overwegingen

2.1
Verweerder heeft eisers asielrelaas onderverdeeld in de volgende relevante elementen:
a. identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. beschuldiging van het plegen van een bomaanslag en daaropvolgende problemen;
c. discriminatie vanwege zijn etnische en religieuze achtergrond.
2.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit, waarin het voornemen van 16 mei 2017 is ingelast, de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder acht element a. geloofwaardig en element b. niet, omdat eiser vaag en bevreemdend heeft verklaard. Element c. acht verweerder geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend. Volgens verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte element b. ongeloofwaardig en element c. onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Eiser heeft verklaard waarom [naam] juist hem heeft gevraagd om vlees mee te nemen naar de moskee. Eiser kende [naam] uit de regio. Hij heeft hem een gunst willen verlenen door het vlees mee te nemen. Eiser kwam [naam] toevallig tegen in [plaats] . Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij geen instructies heeft gekregen. Het zou goed kunnen dat [naam] zelf niet op de hoogte was. Omdat eiser tot de Sayed behoort, en daarmee anders was dan de overgrote meerderheid die bij het incident aanwezig was, kreeg hij de schuld van de bomaanslag. Ten aanzien van het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, heeft eiser onder verwijzing naar het rapport ‘Forced back to danger. Asylum seekers returned from Europe to Afghanistan’ van Amnesty International van 4 oktober 2017 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van oktober 2017, inhoudende een standpunt over Afghanistan - landenbeleid asiel van oktober 2017, aangevoerd dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan heel slecht is en dat hij bij terugkeer gevaar loopt.
Geloofwaardigheidsbeoordeling element b. en zwaarwegendheid element c.
4. De rechtbank stelt vast dat wat eiser over de geloofwaardigheid van element b. en de zwaarwegendheid van element c. heeft aangevoerd, een vrijwel letterlijke herhaling is van wat hij in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft op de zienswijze gemotiveerd gereageerd in het bestreden besluit. In het beroepschrift noch op de zitting heeft eiser aangevoerd waarom de weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn. In zoverre kan hetgeen eiser heeft aangevoerd dus niet afdoen aan het bestreden besluit.
Artikel 3 EVRM en de veiligheidssituatie in Afghanistan
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Afghanistan in het algemeen, en voor personen die behoren tot de Sayed en dus Hazara in het bijzonder, een reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2017 [1] , het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 5 juli 2016 [2] en de beslissing van het EHRM van 11 juli 2017 [3] . Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt verder weliswaar dat de situatie in Afghanistan onverminderd zorgwekkend is, maar niet dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen en voor personen die behoren tot de Sayed en dus Hazara in het bijzonder, sinds deze rechtspraak zodanig is verslechterd dat een burger, of meer specifiek een Sayed, die daar naar toe terugkeert, nu wel door zijn enkele aanwezigheid daar al een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht daartoe van belang dat veel van de daarin opgenomen cijfers met betrekking tot aan het conflict gerelateerde slachtoffers zien op de periode tot en met het jaar 2016. Voorts wordt in die stukken voornamelijk verwezen naar bronnen die gedateerd zijn vóór de eerder genoemde uitspraken van het EHRM, zodat het EHRM die informatie reeds bij zijn oordeel over de situatie in Afghanistan heeft betrokken. Voor zover in de stukken van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland bronnen zijn genoemd die gedateerd zijn na de hiervoor bedoelde rechtspraak van het EHRM, is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet blijkt dat sindsdien sprake is van een zodanige verslechtering van de veiligheidssituatie in Afghanistan dat nu wel sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.A.M. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2016:0705JUD002909409
3.E.P. en A.R. tegen Nederland, zaaknummers 43538/11 en 63104/11, http://hudoc.echr.coe.int