ECLI:NL:RBDHA:2017:15059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
09/797335-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verduistering en oplichting wegens onduidelijkheden in afspraken rondom donaties voor reddingsactie

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering en oplichting. De zaak was ontstaan naar aanleiding van een inzamelingsactie in 2013 voor de redding van de pier te Scheveningen, waarbij donateurs geldbedragen hadden gestort op een tussenrekening. De verdachte, die als beheerder van deze rekening fungeerde, werd verweten dat hij de gedoneerde gelden niet had terugbetaald en zich deze had toegeëigend. Tijdens de zittingen op 28 september en 7 december 2017 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf eiste.

De rechtbank oordeelde dat er te veel onduidelijkheden waren over de afspraken die met de donateurs waren gemaakt. De verklaringen van de aangever en getuige werden niet door andere bewijsmiddelen ondersteund, en de verdediging stelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor zowel verduistering als oplichting. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de kosten van de verdediging voor de verdachte nihil waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797335-16
Datum uitspraak: 21 december 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 28 september 2017 (pro forma) en 7 december 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, en door W. Grootveld, namens [benadeelde partij] , naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem onder primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis als deze niet naar behoren wordt verricht, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks
de periodevan 8 oktober 2013 tot en met
01 januari 2017te
's-Gravenhage opzettelijk een geldbedrag van 23.212,62 euro, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren)
verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de
tussenrekening bij de Stichting Derderngelden Buckaroo ten behoeve van
www.reddingsactiedepier.nl, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
subsidiair voorzover het vorenstaande onder 1 primair niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 08 oktober 2013 tot en met 01 januari 2017 te
‘s-Gravenhage en/of Amersfoort, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij] en/of [aangever] en/of diverse donateurs heeft bewogen tot
de afgifte van enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten, het storten van een of
meer geldbedragen van € 23.212,62, door zich voor te doen als bonafide beheerder van een tussenrekening en/of heeft toegezegd dit geld te zullen benutten voor de reddingsactie van de Pier te Scheveningen en/of heeft toegezegd dit geld terug te zullen storten binnen een termijn van 2 weken indien de inzamelingsactie niet tot het gewenste resultaat zou leiden.

3.Overwegingen

3.1
Inleiding
Naar aanleiding van een inzamelingsactie in 2013 ten behoeve van de redding van de pier te Scheveningen, heeft een aantal donateurs, waaronder [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), geldbedragen op een daartoe geopende rekening gestort. Een schriftelijke overeenkomst omtrent deze donaties ontbreekt. De reddingsactie heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden en de geldbedragen zijn tot op heden niet terugbetaald aan de donateurs.
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – verduistering van deze geldbedragen (primair) dan wel aan oplichting van de donateurs (subsidiair). Gelet op de ontkennende verklaringen van de verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich hieraan heeft schuldig gemaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde feit (de verduistering) heeft begaan. Volgens de officier van justitie kan uit de aangifte namens de [benadeelde partij] en de getuigenverklaring van [getuige] worden opgemaakt dat was afgesproken, dat de op een tussenrekening gestorte geldbedragen ten behoeve van de reddingsactie van de pier te Scheveningen op die rekening zouden blijven staan en binnen twee weken zouden worden terugbetaald als het beoogde doel niet behaald zou worden. Dat is niet gebeurd. Volgens de officier van justitie is gebleken dat verdachte de beheerder was van die tussenrekening en dat hij de gedoneerde gelden daarvan heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verduistering, nu niet duidelijk is geworden wat de afspraken met betrekking tot het geld waren. In de visie van de verdachte zou het geld na twee jaren met rente worden terugbetaald en mocht hij in de tussentijd over het geld beschikken. Wegens faillissement is het geld uiteindelijk niet terugbetaald kunnen worden en dat valt de verdachte niet te verwijten, aldus de verdediging. In dit verband wijst de verdediging er op dat ook de curator van het faillissement de verdachte hiervoor nooit aansprakelijk heeft gehouden. Betwist wordt dat verdachte zich het geld opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde oplichting heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. Er is geen sprake geweest van een van de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen. De verdachte heeft geen gebruik gemaakt van een valse naam, van een valse hoedanigheid, van listige kunstgrepen of van een samenweefsel van verdichtsels. Evenmin is gebleken dat verdachte hierdoor iemand heeft bewogen tot het storten van een geldbedrag, aldus de verdediging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Algemeen
De rechtbank merkt op dat in deze zaak het onderzoek door de politie beperkt is gebleven. Zo heeft de politie geen nader onderzoek verricht naar aanleiding van hetgeen verdachte in zijn verhoor van 29 maart 2016 heeft aangevoerd. Aangever en getuige [getuige] zijn hiermee niet geconfronteerd. Evenmin heeft naar aanleiding daarvan nader onderzoek plaatsgevonden naar andere mogelijk relevante bronnen. Dit heeft tot gevolg dat het dossier veel vragen oproept, die nu niet kunnen worden beantwoord. Ter terechtzitting heeft de rechtbank dit aan de orde gesteld en zich hardop afgevraagd of het onderzoek wel volledig is geweest. Naar aanleiding daarvan heeft de officier van justitie, na overleg met de verschenen benadeelde partij, uitdrukkelijk verzocht om vonnis te wijzen. De rechtbank honoreert dit verzoek, mede gelet op het tijdsverloop sinds de aangifte van 22 mei 2014. Vanwege de vele onbeantwoord gebleven vragen en de ruimte voor twijfel die daardoor blijft bestaan, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Primair (vrijspraak)
Is verdachte in persoon rechtstreeks strafrechtelijk verantwoordelijk?
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is het van belang vast te stellen wie de beheerder was van de rekening waarop donateurs geld konden storten. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat dit verdachte was. Het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met bijlagen (p54) wijst er veeleer op dat dit (de later gefailleerde) [naam stichting] betreft, waarvan verdachte bestuurder was. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte als beheerder van de betreffende rekening moet worden aangemerkt en daarmee rechtstreeks in persoon – zoals ten laste is gelegd - strafrechtelijk verantwoordelijk is.
Is er sprake van wederrechtelijk toe-eigenen?
Voor een bewezenverklaring van verduistering dient verder te worden vastgesteld wat er over het geld en het beheer daarvan is afgesproken, zodat kan worden bepaald of het geld wederrechtelijk is toegeëigend zoals bedoeld in de wet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook dit op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld. Tegenover de verklaringen van aangever en getuige [getuige] , die niet door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, staat de verklaring van verdachte en een schriftelijk stuk dat door de verdediging ter zitting is overgelegd. In dit stuk, voorstellende een inschrijfformulier voor een donatie ten behoeve van de pier, staat het volgende:
“ [naam stichting] betaald na twee jaar een winst uit van 5% per periode jaar, ook is het mogelijk dat u uw inleg middels uw aandeel, kan verzilveren na deze twee jaar”.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat op basis van de thans beschikbare informatie teveel ruimte voor twijfel bestaat om te kunnen vaststellen dat de afspraken over het geld en het beheer daarvan luidden zoals aangever en getuige [getuige] hebben verklaard. Dit betekent ook dat er onvoldoende feitelijke basis is om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte zich het geld opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Wat is de pleegplaats?
Ten slotte overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de verweten gedragingen in Den Haag hebben plaatsgevonden, zoals ten laste is gelegd, zodat alleen al om die reden niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde (verduistering) heeft begaan, zodat de rechtbank de verdachte hiervan zal vrijspreken.
Subsidiair (vrijspraak)
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat zich in het dossier ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om te komen tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Het enkele niet nakomen van een overeenkomst, nog daargelaten of verdachte dan wel [naam stichting] als wederpartij van de donateurs heeft te gelden en wat de inhoud van die overeenkomst is geweest, levert nog niet het misdrijf oplichting op. Niet is gebleken dat verdachte zichzelf of een ander met behulp van een of meerdere van de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen wederrechtelijk heeft bevoordeeld. De verdachte zal daarom ook van het hem subsidiair ten laste gelegde (oplichting) worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 20.000,- wegens materiële schade.
4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen wegens de door haar bepleite vrijspraak. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering had moeten worden gericht tegen de [naam stichting] in plaats van tegen de verdachte, maar dat deze Stichting is gefailleerd. Van verdachte als natuurlijk persoon kan niet worden gevraagd om dat bedrag terug te betalen, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2017.
Mr. Laagland is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.