3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en 2:
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
30 november 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 27 november
2016, opgenomen in het dossier met nummer PL1700-2016385988-1, met bijlagen,
inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 168-177);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever,
d.d. 4 december 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R016090, proces-
verbaal nummer 37, met bijlage, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 178-182);
- een geschrift bevattende medische informatie, opgemaakt en ondertekend door [naam]
, forensisch arts FARR (p. 83-84);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte,
d.d. 29 november 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R016090,
proces-verbaal nummer 13, inhoudende de verklaring van [naam] (p. 27-31);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte,
d.d. 29 november 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R016090, proces-verbaal
nummer 8, inhoudende de verklaring van [verdachte] (p. 46-57);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte,
d.d. 30 november 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R01690, proces-verbaal
nummer 31, inhoudende de verklaring van [verdachte] (p. 58-62).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
Ter beoordeling van de rechtbank ligt thans nog voor de diefstal van de iPhone van aangever [slachtoffer] , nu de officier van justitie reeds heeft gevorderd dat partiële vrijspraak dient te volgen van het bestanddeel in vereniging gepleegd alsook van het bestanddeel inhoudende het geweld of de bedreiging met geweld.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de mobiele telefoon van aangever in de woning is achtergebleven nadat hij door de oom van de verdachte uit de woning is gejaagd, niet tot gevolg heeft dat sprake is van een handeling van de verdachte die maakt dat hij zich de telefoon (iPhone) wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ook het enkele feit dat voorafgaand aan het achterblijven van de telefoon van aangever in de woning door de verdachte via WhatsApp over het wegnemen van deze telefoon is gesproken, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Dit betreft slechts een voornemen, niet gevolgd door een daadwerkelijke wegnemingshandeling.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3
ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 4:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op woensdag 3 mei 2017, omstreeks 16.15 uur, werd door onopvallend politiepersoneel
gezien dat twee jongens door de Weimarstraat te Den Haag fietsten. Het politiepersoneel zag dat de fietsen waarop deze jongens zaten een ringslot hadden. Daarbij was opvallend dat in beide ringsloten geen fietssleutel zat. Hierop heeft het politiepersoneel beide jongens gevolgd naar het Newtonplein te Den Haag. Op de genoemde locatie heeft het politiepersoneel de genoemde jongens staande gehouden. Dit bleken [medeverdachte] en de verdachte te zijn.
Op zondag 7 februari 2016, deed aangeefster [slachtoffer 2] aangifte ter zake diefstal
van haar fiets (Batavus Staccato, damesfiets zilvergrijs, [framenummer] ).
De fiets is weggenomen tussen 6 februari 2016 te 16.45 uur en 6 februari 2016 te 20.30
bij winkelcentrum aan de Koningin Julianalaan te Voorburg.
Onder de verdachte werd de fiets, een Batavus Staccato voorzien van [framenummer] , inbeslaggenomen. Er zat geen sleutel in het fietsslot en het ringslot was niet het originele slot dat op de fiets hoorde. Ook zaten er geen jasbeschermers (meer) op de fiets.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting ontkend ervan op de hoogte te zijn geweest dat de fiets gestolen was. Hij had de fiets van een Pakistaan, genaamd [naam] , die in de buurt van de [adres] woont, geleend om even drinken te gaan kopen. [naam] zat op 3 mei 2017 bij hem achterop en zei opeens dat hij door moest fietsen omdat er undercoverpolitie achter hen aan reed en de fiets gestolen was.
De rechtbank is ten aanzien van feit 4 van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de fiets en aldus van feit 4 primair dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Op het moment dat de verdachte de fiets leende, zat er al geen origineel slot op de fiets en ook zat er geen fietssleutel in het slot. Op dat moment, en niet pas op het moment dat hem door [naam] verteld werd dat de fiets gestolen was, wist de verdachte dus dat het om een gestolen fiets ging.
De rechtbank acht feit 4 subsidiair dan ook wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen
kan worden verklaard dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en de rechtbank zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 22 oktober 2015, omstreeks 23:48 uur, kwam er een melding binnen via het
Operationele Centrum dat er op de [adres] te Dordrecht auto’s vernield werden.
Dit zou gedaan zijn door drie donkere jongens. Alle drie de jongens droegen een
trainingspak. Twee van de jongens waren 11 à 12 jaar. De derde jongen was een stuk
groter dan de andere twee en had een geschatte lengte van 1,60 meter. Een van de
jongens droeg “Nike” sportschoenen van het type “runner’. De lange jongen had een
bruine huidskleur. Verbalisanten zijn daar ter plaatse gegaan en hebben daar vernielde auto’s aangetroffen.
Op donderdag 22 oktober 2015 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan terzake vernieling van zijn personenauto, voorzien van het [kenteken] . Dit was gebeurd op de [adres] te Dordrecht tussen 21 oktober 2015 te 18:30 uur en 22 oktober 2015 te 11:15 uur. Beide spiegels waren vernield en hingen met draden aan het voertuig.
Op donderdag 23 oktober 2015 is aangifte gedaan door [slachtoffer 5] terzake van vernieling van zijn personenauto, voorzien van [kenteken] die tussen 22 oktober 2015 te 23:50 uur en 23 oktober 2015 te 06:00 uur bij het adres [adres] te Dordrecht geparkeerd stond. De spiegel was omgeklapt en de beschermkap lag ernaast.
Op 5 november 2015 heeft [slachtoffer 5] een aanvullende aangifte gedaan waaruit blijkt dat de voorruit van zijn auto ook vernield was. Er zat een scheur in de voorruit aan de linkerzijde.
Op woensdag 13 april 2016 is er alsnog aangifte gedaan door [slachtoffer 6] terzake vernieling
van haar personenauto, voorzien van het [kenteken] . Dit was gebeurd op de [adres] te Dordrecht tussen 22 oktober te 17:00 uur en 23 oktober 2015 te 23:55 uur. De linker buitenspiegel was afgebroken en lag op de grond.
De verdachte heeft ter zitting verklaard samen met twee anderen spiegels van drie auto’s te hebben vernield. Hij heeft verklaard zelf slechts één spiegel te hebben vernield.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte tegen twee spiegels heeft getrapt.
Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte meerdere keren tegen buitenspiegels van auto’s heeft getrapt. Hij heeft ook verklaard dat dit onder meer op de [adres] en de [adres] is gebeurd.
De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit omdat volgens hem niet duidelijk is welke auto’s precies zijn vernield.
Bij openlijke geweldpleging tegen goederen zijn alle verdachten samen verantwoordelijk voor de gepleegde geweldshandelingen.
De rechtbank acht bewezen dat van de drie auto’s die in de tenlastelegging staan vermeld ook daadwerkelijk de buitenspiegels zijn vernield. De rechtbank volgt terzake voornoemde aangiftes en de verklaring van [medeverdachte 2] , die op pagina 66 van het dossier
de specifieke vernielingen van buitenspiegels op de [adres] en de [adres] te Dordrecht noemt.
Gelet hierop acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 09-131605-16 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.