ECLI:NL:RBDHA:2017:14849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
09/777109-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van een minderjarige, met opzetheling en openlijke geweldpleging

Op 14 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met zijn oom betrokken was bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van een 14-jarige jongen. De feiten vonden plaats op 27 november 2016, waarbij de verdachte en zijn oom de voordeur van de woning van het slachtoffer op slot deden, hem met tape vastbonden en hem meermalen sloegen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij erg bang was en dacht dat hij zou worden gedood. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte en zijn oom bijzonder verwerpelijk was en dat zij een grove inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit en bewegingsvrijheid van het slachtoffer. De rechtbank weegt mee dat de verdachte onder invloed van zijn oom handelde, met wie hij in een afhankelijkheidsrelatie stond.

Naast de mishandeling en vrijheidsberoving, was de verdachte ook betrokken bij andere delicten, waaronder opzetheling van een fiets en openlijke geweldpleging door het vernielen van buitenspiegels van auto’s. De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling bij een forensische polikliniek. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de immateriële schade van het slachtoffer. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer, omdat deze in verband stonden met de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777109-16; 09/131605-16 (t.t.g.)
Datum uitspraak: 14 december 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 30 november 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsman van de verdachte
mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
09/777109-16 (dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 27 november 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (van [geboortedatum] 2002) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) de voordeur van de woning waarin die [slachtoffer] verbleef op slot gedaan(waardoor die [slachtoffer] de woning niet kon verlaten) en/of de handen van die [slachtoffer] (op zijn rug) met tape aan elkaar vast gebonden;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meermalen tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan en/of te duwen en/of met een riem (krachtig) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan (terwijl de handen van die [slachtoffer] op zijn rug gebonden waren);
3.
hij op of omstreeks 27 november 2016 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone) en/of handschoenen en/of kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het opsluiten in een woning, door de deur op slot te draaien en/of
- het met tape vastbinden (van de handen) van die [slachtoffer] en/of
- het slaan van die [slachtoffer] tegen zijn hoofd en/of lichaam en/of
- het meermalen slaan met een riem van die [slachtoffer] en/of
- het openmaken en bekijken van de rugzak van die [slachtoffer] en/of
- het doorzoeken van de goederen van die [slachtoffer] en/of
- het van de trap schoppen en/of duwen van die [slachtoffer] .
4.
hij op of omstreeks 06 februari 2017 te Voorburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een fiets (Batavus), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 mei 2017 te 's-Gravenhage, een goed te weten een fiets (Batavus) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij in de periode van of omstreeks 5 januari 2017 tot en met 4 maart 2017 te Rijswijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Batavus), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
09/131605-16 (dagvaarding II)
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) goed(eren), welk geweld bestond uit het toebrengen van schade aan de hierna genoemde auto('s),
te weten:
- het vernielen van de buitenspiegel(s) van de auto (merk Renault Clio met [kenteken] ) van
[slachtoffer 4] en/of
- het vernielen van de (linker) buitenspiegel en/of de voorruit van de auto (merk Volkswagen Golf
met [kenteken] ) van [slachtoffer 5] en/of
- het vernielen van de auto (merk Toyota Yaris met [kenteken] ) van [slachtoffer 6] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/777109-16
(dagvaarding I) gesteld voor de vraag of de verdachte zich op 27 november 2016 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van [slachtoffer] (feit 1 en 2) alsook of de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld (feit 3). Ook dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte op of omstreeks 6 februari 2017 dan wel 3 mei 2017 een fiets heeft gestolen dan wel geheeld (feit 4) en of hij zich al dan niet samen met een ander ook in de periode van 5 januari 2017 tot en met 4 maart 2017 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets (feit 5).
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/131605-16 (dagvaarding II) ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging door de buitenspiegels van auto’s te vernielen.
De verdachte heeft bekend feit 1 en 2 van dagvaarding I te hebben gepleegd. Hij heeft ter terechtzitting verklaard inderdaad de voordeur op slot te hebben gedaan en weg te zijn gegaan, waardoor [slachtoffer] de woning niet kon verlaten. Zijn oom heeft de handen van
[slachtoffer] met tape aan elkaar vastgemaakt. Ook heeft de verdachte bekend dat hij
[slachtoffer] tweemaal heeft geslagen en dat zijn oom [slachtoffer] met zijn riem heeft geslagen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte ten aanzien van dagvaarding I feit 1, feit 2 - na wijziging van de tenlastelegging -, feit 3 en feit 4 subsidiair heeft begaan en dat de rechtbank de verdachte van feit 4 primair en feit 5 zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd dat partiële vrijspraak dient te volgen van het bestanddeel ‘in vereniging gepleegd’ alsook van het bestanddeel inhoudende het geweld of de bedreiging met geweld. Dan resteert, aldus de officier van justitie, de eenvoudige diefstal van de iPhone.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het op dagvaarding II vermelde feit heeft begaan.
De officier van justitie heeft zijn standpunt onderbouwd in zijn requisitoir, dat hij op schrift aan de rechtbank heeft overgelegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dagvaarding I feit 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu de verdachte heeft bekend deze feiten samen met zijn oom te hebben gepleegd. Ten aanzien van dagvaarding I feit 3, zijnde thans de diefstal van de iPhone, heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft betoogd dat door het enkele achterblijven van de iPhone van aangever in de woning nadat de aangever door de oom van de verdachte is weggejaagd geen sprake is geweest van een wegnemingshandeling van de zijde van de verdachte. De verdachte had geen oogmerk tot wederrechtelijke
toe-eigening van de iPhone. Dat de verdachte op een gegeven moment de iPhone onder zich heeft gehouden, valt mogelijk te kwalificeren als verduistering, maar dat is niet aan de verdachte ten laste gelegd.
Ten aanzien van dagvaarding I feit 4 primair en subsidiair en feit 5 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit.
Voor heling is, aldus de raadsman, vereist dat je op het moment dat je het goed in je bezit krijgt, wist of had moeten vermoeden dat het goed van diefstal afkomstig was. De verdachte kreeg op 3 mei 2017 pas te horen dat de fiets gestolen was nadat hij er al enige tijd op had rond gereden. Dat de verdachte op dat moment niet direct actie heeft ondernomen door afstand te doen van de fiets maakt niet dat hem alsnog heling kan worden verweten.
Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit nu uit het dossier niet duidelijk is geworden welke auto’s precies zijn vernield, gelet op de omstandigheid dat meerdere aangiftes zijn gedaan en er aldus meer benadeelden zijn geweest dan degenen die in de tenlastelegging staan vermeld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en 2:
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
30 november 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 27 november
2016, opgenomen in het dossier met nummer PL1700-2016385988-1, met bijlagen,
inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 168-177);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever,
d.d. 4 december 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R016090, proces-
verbaal nummer 37, met bijlage, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 178-182);
- een geschrift bevattende medische informatie, opgemaakt en ondertekend door [naam]
, forensisch arts FARR (p. 83-84);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte,
d.d. 29 november 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R016090,
proces-verbaal nummer 13, inhoudende de verklaring van [naam] (p. 27-31);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte,
d.d. 29 november 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R016090, proces-verbaal
nummer 8, inhoudende de verklaring van [verdachte] (p. 46-57);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte,
d.d. 30 november 2016, opgenomen in het dossier Valefer/DH2R01690, proces-verbaal
nummer 31, inhoudende de verklaring van [verdachte] (p. 58-62).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
Ter beoordeling van de rechtbank ligt thans nog voor de diefstal van de iPhone van aangever [slachtoffer] , nu de officier van justitie reeds heeft gevorderd dat partiële vrijspraak dient te volgen van het bestanddeel in vereniging gepleegd alsook van het bestanddeel inhoudende het geweld of de bedreiging met geweld.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de mobiele telefoon van aangever in de woning is achtergebleven nadat hij door de oom van de verdachte uit de woning is gejaagd, niet tot gevolg heeft dat sprake is van een handeling van de verdachte die maakt dat hij zich de telefoon (iPhone) wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ook het enkele feit dat voorafgaand aan het achterblijven van de telefoon van aangever in de woning door de verdachte via WhatsApp over het wegnemen van deze telefoon is gesproken, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Dit betreft slechts een voornemen, niet gevolgd door een daadwerkelijke wegnemingshandeling.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3
ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 4:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op woensdag 3 mei 2017, omstreeks 16.15 uur, werd door onopvallend politiepersoneel
gezien dat twee jongens door de Weimarstraat te Den Haag fietsten. Het politiepersoneel zag dat de fietsen waarop deze jongens zaten een ringslot hadden. Daarbij was opvallend dat in beide ringsloten geen fietssleutel zat. Hierop heeft het politiepersoneel beide jongens gevolgd naar het Newtonplein te Den Haag. Op de genoemde locatie heeft het politiepersoneel de genoemde jongens staande gehouden. Dit bleken [medeverdachte] en de verdachte te zijn. [2] [3]
Op zondag 7 februari 2016, deed aangeefster [slachtoffer 2] aangifte ter zake diefstal
van haar fiets (Batavus Staccato, damesfiets zilvergrijs, [framenummer] ).
De fiets is weggenomen tussen 6 februari 2016 te 16.45 uur en 6 februari 2016 te 20.30
bij winkelcentrum aan de Koningin Julianalaan te Voorburg. [4]
Onder de verdachte werd de fiets, een Batavus Staccato voorzien van [framenummer] , inbeslaggenomen. Er zat geen sleutel in het fietsslot en het ringslot was niet het originele slot dat op de fiets hoorde. Ook zaten er geen jasbeschermers (meer) op de fiets. [5]
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting ontkend ervan op de hoogte te zijn geweest dat de fiets gestolen was. Hij had de fiets van een Pakistaan, genaamd [naam] , die in de buurt van de [adres] woont, geleend om even drinken te gaan kopen. [naam] zat op 3 mei 2017 bij hem achterop en zei opeens dat hij door moest fietsen omdat er undercoverpolitie achter hen aan reed en de fiets gestolen was.
De rechtbank is ten aanzien van feit 4 van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de fiets en aldus van feit 4 primair dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Op het moment dat de verdachte de fiets leende, zat er al geen origineel slot op de fiets en ook zat er geen fietssleutel in het slot. Op dat moment, en niet pas op het moment dat hem door [naam] verteld werd dat de fiets gestolen was, wist de verdachte dus dat het om een gestolen fiets ging.
De rechtbank acht feit 4 subsidiair dan ook wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen
kan worden verklaard dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en de rechtbank zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [6]
Op 22 oktober 2015, omstreeks 23:48 uur, kwam er een melding binnen via het
Operationele Centrum dat er op de [adres] te Dordrecht auto’s vernield werden.
Dit zou gedaan zijn door drie donkere jongens. Alle drie de jongens droegen een
trainingspak. Twee van de jongens waren 11 à 12 jaar. De derde jongen was een stuk
groter dan de andere twee en had een geschatte lengte van 1,60 meter. Een van de
jongens droeg “Nike” sportschoenen van het type “runner’. De lange jongen had een
bruine huidskleur. Verbalisanten zijn daar ter plaatse gegaan en hebben daar vernielde auto’s aangetroffen. [7]
Op donderdag 22 oktober 2015 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan terzake vernieling van zijn personenauto, voorzien van het [kenteken] . Dit was gebeurd op de [adres] te Dordrecht tussen 21 oktober 2015 te 18:30 uur en 22 oktober 2015 te 11:15 uur. Beide spiegels waren vernield en hingen met draden aan het voertuig. [8]
Op donderdag 23 oktober 2015 is aangifte gedaan door [slachtoffer 5] terzake van vernieling van zijn personenauto, voorzien van [kenteken] die tussen 22 oktober 2015 te 23:50 uur en 23 oktober 2015 te 06:00 uur bij het adres [adres] te Dordrecht geparkeerd stond. De spiegel was omgeklapt en de beschermkap lag ernaast. [9]
Op 5 november 2015 heeft [slachtoffer 5] een aanvullende aangifte gedaan waaruit blijkt dat de voorruit van zijn auto ook vernield was. Er zat een scheur in de voorruit aan de linkerzijde. [10]
Op woensdag 13 april 2016 is er alsnog aangifte gedaan door [slachtoffer 6] terzake vernieling
van haar personenauto, voorzien van het [kenteken] . Dit was gebeurd op de [adres] te Dordrecht tussen 22 oktober te 17:00 uur en 23 oktober 2015 te 23:55 uur. De linker buitenspiegel was afgebroken en lag op de grond. [11]
De verdachte heeft ter zitting verklaard samen met twee anderen spiegels van drie auto’s te hebben vernield. Hij heeft verklaard zelf slechts één spiegel te hebben vernield. [12]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte tegen twee spiegels heeft getrapt. [13]
Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte meerdere keren tegen buitenspiegels van auto’s heeft getrapt. Hij heeft ook verklaard dat dit onder meer op de [adres] en de [adres] is gebeurd. [14]
De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit omdat volgens hem niet duidelijk is welke auto’s precies zijn vernield.
Bij openlijke geweldpleging tegen goederen zijn alle verdachten samen verantwoordelijk voor de gepleegde geweldshandelingen.
De rechtbank acht bewezen dat van de drie auto’s die in de tenlastelegging staan vermeld ook daadwerkelijk de buitenspiegels zijn vernield. De rechtbank volgt terzake voornoemde aangiftes en de verklaring van [medeverdachte 2] , die op pagina 66 van het dossier
de specifieke vernielingen van buitenspiegels op de [adres] en de [adres] te Dordrecht noemt.
Gelet hierop acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 09-131605-16 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
09/777109-16 (dagvaarding I)
1.
hij op 27 november 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] (van 29 juli 2002) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader de voordeur van de woning waarin die [slachtoffer] verbleef op slot gedaan (waardoor die [slachtoffer] de woning niet kon verlaten) en de handen van die [slachtoffer] (op zijn rug) met tape aan elkaar vast gebonden;
2.
hij op 27 november 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en te duwen en met een riem krachtig tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] te slaan (terwijl de handen van die [slachtoffer] op zijn rug gebonden waren);
4. Subsidiair
hij op 3 mei 2017 te 's-Gravenhage, een goed te weten een fiets (Batavus) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
09/131605-16 (dagvaarding II)
hij op 22 oktober 2015 te Dordrecht met anderen, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit het toebrengen van schade aan de hierna genoemde auto's, te weten:
- het vernielen van de buitenspiegels van de auto (merk Renault Clio met [kenteken] van
[slachtoffer 4] en
- het vernielen van de (linker) buitenspiegel van de auto (merk Volkswagen Golf met [kenteken]
) van [slachtoffer 5] en
- het vernielen
van de buitenspiegelvan de auto (merk Toyota Yaris met [kenteken] ) van
[slachtoffer 6]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de vordering van de officier van justitie voor zover dit
het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden betreft, maar verzet zich tegen het daarnaast opleggen van een werkstraf.
Dit zal, aldus de raadsman, te veel worden voor de verdachte. De verdachte volgt al tweemaal in de week behandeling bij De Waag, werkt goed mee aan de ingezette hulpverlening en stopt ook veel tijd en moeite in zijn schooltraject.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn oom, een volwassen man, schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van de 14-jarige [slachtoffer] . De oom van de verdachte wilde [slachtoffer] op deze manier een lesje leren. Dit doet aan de ernst van deze feiten niet af. Het gedrag van de verdachte en zijn oom was bijzonder verwerpelijk. Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer] heel erg bang is geweest en dat hij serieus heeft gedacht dat de oom van de verdachte hem daadwerkelijk zou doden. Dit soort feiten kunnen diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van een nog jong slachtoffer en door hun gedrag hebben de verdachte en zijn oom een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke bewegingsvrijheid van [slachtoffer] . Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt ook dat het incident een grote impact op hem heeft gehad en dat hij last heeft van nare dromen en van concentratieproblemen op school.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan, maar weegt wel mee dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd onder invloed van zijn oom, een volwassene, tot wie de verdachte in een afhankelijkheidsrelatie stond.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de opzetheling van een fiets en aan openlijke geweldpleging door het vernielen van buitenspiegels van enkele auto’s. Deze vermogens- en geweldsdelicten hebben gemeen dat de verdachte door het plegen van deze feiten geen respect heeft getoond voor de eigendommen van een ander.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 27 maart 2017 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door drs. [naam] , GZ-psycholoog. Blijkens dit rapport is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een cognitief functioneren op laagbegaafd/moeilijk lerend niveau en een 'andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis'. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake. Door de ontkennende houding van de verdachte kan niet worden beoordeeld in welke mate zijn beperkingen hebben doorgewerkt in zijn handelwijze.
Voor zover de feiten bewezen worden geacht, heeft de rapporteur geadviseerd de verdachte de hem ten laste gelegde feiten 1 en 2 in een verminderde mate toe te rekenen.
De rapporteur kan voorts door de ontkennende houding van de verdachte geen uitspraak doen over het recidivegevaar, maar de kans op toekomstig delictgedrag in algemene zin wordt als hoog ingeschat indien de verdachte geen adequate begeleiding/behandeling krijgt geboden. Gedacht wordt aan een ambulant behandeltraject bij een instelling zoals de forensische polikliniek van De Waag.
Middels een delictanalyse waarin de verdachte meer zicht krijgt op de factoren die een rol hebben gespeeld in zijn handelwijze, is het van belang dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt en gedragsalternatieven leert ontwikkelen voor soortgelijke situaties. Het versterken van zijn sociaal, emotionele en morele vaardigheden is tevens van belang.
Omdat de verdachte in zijn functioneren sterk afhankelijk lijkt te zijn van een omgeving waarin hij veel duidelijkheid en toezicht ervaart, is het wenselijk dat ook de moeder bij de behandeling wordt betrokken zodat zij meer grip krijgt op zijn functioneren buitenshuis.
De rapporteur heeft wat betreft de strafrechtelijke afdoening geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met voortzetting van de jeugdreclasseringsbegeleiding, en als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte deelneemt aan een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek van De Waag.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport alsook het gegeven strafadvies.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten betreffende de persoon van de verdachte, waaronder het meest recente rapport van Stichting Jeugdbescherming west d.d. 15 november 2017 en van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 27 november 2017.
Blijkens deze rapporten is de verdachte door zijn verstandelijke beperking erg beïnvloedbaar in zijn omgang met leeftijdsgenoten en komt hij makkelijk in de problemen.
De moeder en de verdachte werken goed mee aan de behandeling bij de Waag (FAST).
Mevrouw [naam] van De Waag werkt meten vanuit school en is iedere week thuis bij de moeder. De noodzaak dat deze hulpverlening doorgaat is groot (externe controle en druk).
Thuis ervaart de moeder geen opvoedingsproblemen. De verdachte luistert naar zijn moeder en houdt zich thuis aan de regels.
Op school gaat het redelijk, maar er zijn wel eens gedragsproblemen. De ingezette hulpverlening vanuit de jeugdreclassering werkt goed en mevrouw [naam] van Jeugdbescherming west is tevreden over de inzet van de verdachte en de moeder.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest van de verdachte.
Als bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen, het meewerken aan de behandeling die gegeven wordt door de Waag, programma FAST (6-12 maanden), ook als dit betekent het meewerken met het zoeken van een bijbaantje/sport, het luisteren naar de moeder en het naar school gaan
Ten aanzien van de vernieling van één autospiegel behoeft wat de Raad betreft geen
extra straf te worden opgelegd. Indien de rechtbank een andere mening is toegedaan, acht de Raad een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend.
De op te leggen straf
De rechtbank komt, alles afwegend, tot de volgende straf en maatregel. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de oriëntatiepunten voor straftoemeting die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en de adviezen van de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. De rechtbank ziet aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen teneinde de behandeling en begeleiding van de verdachte te waarborgen en hem in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden. De rechtbank zal de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van zijn straf reeds in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank acht voorts het opleggen van een werkstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet aangewezen. De rechtbank weegt hierbij mee dat door het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie de verdachte voldoende is gestraft voor zijn aandeel in de door hem gepleegde strafbare feiten, temeer nu hij feit 1 en 2 onder invloed van een volwassene, tot wie hij in een afhankelijkheidsrelatie staat, heeft gepleegd. Bovendien is het, naar het oordeel van de rechtbank, heel belangrijk dat de verdachte de behandeling bij De Waag blijft volgen en dat hij naar school blijft gaan. Het tevens opleggen van een werkstraf zou te belastend zijn voor de verdachte, ook gezien zijn verstandelijke beperking.
Tenslotte weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat ten aanzien van parketnummer 09/131605-16 de redelijke termijn die geldend is voor de strafvervolging betreffende minderjarigen ruim is overschreden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer]ten aanzien van parketnummer 09/777109-16 feit 1 en 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 1.147,95,bestaande uit een bedrag van € 37,95 aan materiële schade en een bedrag van € 1.110,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 5]heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/131605-16 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 790,40, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijk rente.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]tot een bedrag van
€ 1.110,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voorzover dit de geleden immateriële schade ad € 1.110,- betreft en heeft ten aanzien van de materiële schade ad € 37,95 niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit, nu dit geen rechtstreekse schade betreft.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]in de vordering bepleit, nu deze niet voldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op het bedrag van
€ 37,95voor vergoeding van materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien dit geen rechtstreekse schade is die is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.110,--,als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal de vordering daarom hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 1.110,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 27 november 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.110,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer].
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze niet voldoende is onderbouwd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De inbeslaggenomen goederen

De lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) vermeldt de volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
1. 2.00 STK Mes K1:zwart MIRACLE BLADE; 2 gekartelde messen;
2. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; zat vastgeplakt op de rand van de tafel;
3. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; klein stukje;
4. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; aangebroken rol;
5. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; klein stukje.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1, 2, 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 282, 300, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder
3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij - gewijzigde - dagvaarding I onder 1, 2 en 4 subsidiair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
parketnummer 09/777109-16 (dagvaarding I)

1.

medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
2.
mishandeling;

4 subsidiair

opzetheling;

parketnummer 09/131605-16 (dagvaarding II)
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 120 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
76 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal
melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk
acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag, programma FAST (ook als dit betekent het meewerken aan het zoeken van een bijbaantje/sport) of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door die instelling aan te geven;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
- gedurende de proeftijd naar zijn moeder zal luisteren.
Geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van parketnummer 09/777109-16 feit 1 en 2
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 1.110,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 27 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.110,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rentedaarover vanaf 27 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van parketnummer 09/131605-16
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 5]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil;
verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen, te weten:
1. 2.00 STK Mes K1:zwart MIRACLE BLADE; 2 gekartelde messen;
2. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; zat vastgeplakt op de rand van de tafel;
3. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; klein stukje;
4. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; aangebroken rol;
5. 1.00 STK Tapeband K1:grijs; duct tape; klein stukje.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, rechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, kinderrechter,
en mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van Politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2017120713, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 83.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 63.
3.Proces-verbaal aanhouding [verdachte] , met bijlagen, p. 35-45.
4.Een geschrift, een afschrift van een aangifte met nummer PL15A4-2016038063, zijnde de aangifte van [slachtoffer 2]
5.Proces-verbaal van relaas, p. 6.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van politie Eenheid Rotterdam, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1700-2016136701Z, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 72.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 24-25.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 13-14.
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 15-16.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 5] , p. 19.
11.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , p. 20-21.
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 november 2017.
13.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p. 40-44.
14.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 62-68.