ECLI:NL:RBDHA:2017:14843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
C/09/540889 / JE RK 17-2052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige

Op 1 december 2017 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling was ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de moeder, die werd bijgestaan door haar advocaat, mr. W.J. Vroegindeweij. De vader en de stiefvader waren ook betrokken bij de zitting, waarbij de kinderrechter de zaak met gesloten deuren heeft behandeld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] erkend is door de vader en feitelijk bij de moeder en de stiefvader verblijft. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 8 december 2016 en zou eindigen op 8 december 2017. De gecertificeerde instelling heeft aangevoerd dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald en dat er een traject nodig is om deze doelen te realiseren. De moeder en de stiefvader hebben echter betoogd dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende is.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de zorgen die aanleiding gaven tot de ondertoezichtstelling zijn afgenomen. De kinderrechter heeft overwogen dat de enkele omstandigheid dat [minderjarige] geen contact heeft met de vader, onvoldoende is om een verlenging van de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en uitgesproken dat, indien [minderjarige] in de toekomst behoefte heeft aan contact met de vader, de moeder en de stiefvader hem hierin zullen steunen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/540889 / JE RK 17-2052
Datum uitspraak: 1 december 2017

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 6 oktober 2017 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,

[stiefvader] ,

hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift van de zijde van de moeder.
Op 1 december 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [A] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. W.J. Vroegindeweij;
- de stiefvader, bijgestaan door de heer J.W. Bos, tolk in de Roemeense taal.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder en de stiefvader.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 december 2016 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 8 december 2016 tot 8 december 2017.
- Het Gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 3 mei 2017 de beschikking van de kinderrechter van 8 december 2016 bekrachtigd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar. De gecertificeerde instelling heeft, blijkens de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De doelen van de ondertoezichtstelling – [minderjarige] neemt waar dat de moeder en de vader op een positieve wijze met elkaar in contact kunnen treden en hij wordt niet belast met de strijd tussen de ouders – zijn nog niet behaald. Nog niet alle middelen zijn ingezet om deze doelen te bereiken. Een traject als ‘Kinderen uit de Knel’ is nodig om de doelen te behalen, alhoewel de kans van slagen daarvan door de jeugdbeschermer klein wordt ingeschat. [minderjarige] kent de vader niet en voelt niet de ruimte om met hem contact te hebben. Op de korte termijn zijn er geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en is er geen sprake van een concrete ontwikkelingsbedreiging. Op de langere termijn kan het feit dat [minderjarige] geen contact heeft met de vader en deze niet kent, gevolgen hebben voor zijn zelfvertrouwen, sociale contacten en identiteitsontwikkeling. In de afgelopen periode is voornamelijk gewerkt aan het begeleiden van de moeder bij het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, zodat [minderjarige] waarneemt dat de moeder dit contactherstel ondersteunt. [minderjarige] is daar niet bij betrokken, ook omdat hij al een coach én een psycholoog had. Hij had daarom in de afgelopen periode geen last van de angsten die hij wel liet zien, toen [minderjarige] wel werd betrokken bij het contactherstel tussen hem en de vader. De vader werkt echter niet mee aan het contactherstel; de jeugdbeschermer schat de kans van slagen dan ook klein in. De komende periode zal daarom worden gewerkt aan het opwekken van motivatie bij de vader voor het contactherstel.
Mr. Vroegindeweij heeft, namens de moeder, bepleit tot afwijzing van het verzoek en heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. Er is geen grond voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat niet blijkt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en er op dit moment geen aanleiding is om aan te nemen dat de hulp voor [minderjarige] in het vrijwillig kader niet gerealiseerd kan worden. De moeder is in staat gebleken om de benodigde hulpverlening zelf in te schakelen en te accepteren, zodat er nu geen noodzaak voor verdere gedwongen hulpverlening is. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is daarnaast niet in het belang van [minderjarige] , aangezien uit de rapportages blijkt dat dwang bij hem averechts werkt. De moeder is actief betrokken geweest bij het leggen van contact tussen [minderjarige] en de vader. Het gaat goed met [minderjarige] en dit blijkt ook uit het verslag van de gecertificeerde instelling. Daarnaast worden aan de motivering van een ondertoezichtstelling in het kader van omgang hoge eisen gesteld. De raadsman heeft hiertoe verwezen naar jurisprudentie. De enkele conclusie van de jeugdbeschermer dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling wanneer er geen contact met de biologische vader is, levert in zo’n geval een ontoereikende motivering op.
De moeder heeft – in aanvulling op hetgeen haar advocaat heeft betoogd – aangegeven dat zij er geen vertrouwen in heeft dat de vader zich zal inzetten voor contactherstel met [minderjarige] , maar dat zij open zal blijven staan voor contactherstel tussen hen. [minderjarige] wil daarnaast ook geen contact met de vader.
De stiefvader heeft aangevoerd dat [minderjarige] normaal gedrag vertoont thuis en op school en dat contactherstel niet gedwongen zou moeten worden opgelegd.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat voor een verlenging van de ondertoezichtstelling onder meer is vereist dat de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De zorgen die aanleiding hebben gevormd tot het uitspreken van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] – de kind-problematiek en de onduidelijkheid waar dit vandaan kwam – zijn zodanig zijn afgenomen, dat niet meer kan worden gesproken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Vanuit de school en de psycholoog die [minderjarige] begeleidt – drs. [X] – wordt aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] . Dit wordt onderschreven door de gecertificeerde instelling, die daarnaast heeft aangegeven dat er geen zorgen zijn over de dagelijkse opvoeding en verzorging en dat de ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader positief is afgesloten. De kinderrechter ziet het belang van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, maar overweegt dat de enkele omstandigheid dat [minderjarige] geen contact heeft met de vader, gelet op vaste jurisprudentie, onvoldoende is om een verlenging van de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Daar komt bij dat meermalen is getracht om het contact tussen [minderjarige] en de vader te bewerkstelligen, maar dat de motivatie bij beiden lijkt te ontbreken. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn en zal het verzoek afwijzen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat als in de toekomst blijkt dat [minderjarige] de behoefte heeft om contact te hebben met de vader, de moeder en de stiefvader hem hierin actief zullen steunen en begeleiden.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.