ECLI:NL:RBDHA:2017:14840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
NL17.12763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling wegens veilig land van herkomst en gebrek aan medische onderbouwing

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd op 6 november 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. De vreemdeling, geboren in 1975, had in zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij problemen had met de politie in Algerije na een conflict met een buurman die politieagent was. Hij vreesde voor zware straffen bij terugkeer naar Algerije, omdat hij als oud-militair geen toestemming had gevraagd om het land te verlaten.

Tijdens de zitting op 12 december 2017, waar de vreemdeling en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het onderzoek voortgezet. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat Algerije niet als veilig land van herkomst kon worden beschouwd. De rechtbank verwierp ook het argument dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de medische klachten van de vreemdeling, omdat deze geen ondertekende toestemmingsverklaring had verstrekt voor het opvragen van medische gegevens. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een vertrektermijn.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees op het feit dat er geen proceskostenveroordeling werd opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 december 2017, en de vreemdeling heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.12763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman & mr. E. van der Weijden).

ProcesverloopBij besluit van 6 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.12764, plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is wel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W. Vrooman.
Op verzoek van de gemachtigde van eiser heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en aangehouden, omdat de gemachtigde van eiser het van belang acht dat eiser persoonlijk aanwezig is bij de behandeling van het beroep.
Het onderzoek ter zitting is op 12 december 2017, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.12764, voortgezet. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. van der Weijden. Tevens was R. Achamlale als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 17 juni 2016 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2011/2012 slaags is geraakt met zijn buurman die politieagent is. Eiser is hiervoor veroordeeld tot een paar maanden gevangenisstraf. De neef van eiser heeft steekpenningen betaald, zodat eiser eerder is vrijgekomen. Als gevolg hiervan heeft eiser problemen met de politie in zijn woonplaats ondervonden. Hij werd dagelijks opgeroepen en kon geen ID-kaart laten maken. Daarnaast heeft eiser geen toestemming bij de gendarmerie gevraagd om Algerije op 21 juni 2014 te mogen verlaten, terwijl hij hiertoe als oud-militair verplicht is. Als gevolg hiervan vreest eiser dat hij zal worden aangemerkt als landverrader en dat aan hem bij terugkeer een zware straf zal worden opgelegd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, e, en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) negatieve aandacht van de autoriteiten vanwege een handgemeen met een buurman die politieagent is;
3) zonder toestemming het land verlaten als oud-militair.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de negatieve aandacht van de autoriteiten vanwege een handgemeen met een buurman die politieagent is en het zonder toestemming het land verlaten als oud-militair niet geloofwaardig bevonden.
Algerije kan bovendien worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser kan derhalve niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat Algerije niet beschouwd kan worden als een veilig land van herkomst. Hiertoe verwijst eiser naar het Human Rights Report 2015 van de US State Department, het World Report 2017 over Algerije van Human Rights Watch en het rapport van de International Crisis Group van 21 november 2016. Voorts is eiser van mening dat aan hem ten onrechte geen vertrektermijn wordt geboden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Verweerder heeft ten onrechte eisers medische klachten niet onderzocht nu uit het patiëntendossier van 31 augustus 2017 blijkt dat eiser hier te lande medisch behandeld wordt vanwege een Echinococen cyste in zijn lever.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000;
h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Bij uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:630) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. De overgelegde algemene informatie over Algerije leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser niet heeft verwezen naar rapporten die een wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Algerije dan de rapporten die de Afdeling bij haar oordeel heeft betrokken. Bovendien heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat Algerije in zijn specifieke geval niet veilig is.
7.2.
Eisers betoog dat het besluit onzorgvuldig is omdat verweerder geen onderzoek naar eisers medische klachten heeft ingesteld, slaagt niet. Vast staat dat eiser geen ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring voor het opvragen van medische gegevens heeft verstrekt. Volgens de vaste werkwijze stelt verweerder zonder een volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring geen medisch onderzoek in. De rechtbank acht deze vaste werkwijze niet kennelijk onredelijk. Per brief van 15 september 2017 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld de toestemmingsverklaring binnen twee weken terug te zenden. Op verzoek van eiser heeft verweerder uitstel voor een periode van twee weken verleend. Op zitting is gebleken dat eiser tot op heden geen toestemmingsverklaring heeft ingevuld en ondertekend. Niet is gebleken dat eiser niet in staat is een dergelijke verklaring te ondertekenen. Zonder toestemmingsverklaring heeft verweerder geen nader onderzoek naar de gestelde medische klachten hoeven te verrichten. Dat eiser een uittreksel van het patiëntdossier heeft overgelegd waarin melding wordt gemaakt van diverse medische klachten, maakt dat niet anders.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder reeds op basis hiervan de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. In de door eiser aangevoerde medische omstandigheden, heeft verweerder – gelet op hetgeen in rechtsoverweging 7.2. is overwogen – geen grond hoeven zien om hem toch een vertrektermijn te gunnen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.
griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel