ECLI:NL:RBDHA:2017:14822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
6142372 RL EXPL 17-16827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in executiegeschil met betrekking tot bevoegdheid kantonrechter

Op 26 september 2017 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, mr. C.W.D. Bom, een vonnis gewezen in een incident binnen een executiegeschil. De eiser, wonende te Dordrecht, heeft in deze procedure verzet aangetekend tegen dwangbevelen die door de Ontvanger van de Belastingdienst zijn uitgevaardigd. De eiser vorderde onder andere dat de dwangbevelen buiten effect worden gesteld en dat de Ontvanger aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door deze dwangbevelen.

De Ontvanger heeft echter aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is en dat de zaak naar het team handel van de rechtbank moet worden verwezen. De Ontvanger baseerde dit op artikel 438 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin staat dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van dergelijke geschillen. De kantonrechter heeft de argumenten van de Ontvanger overwogen en geconcludeerd dat de verwijzing naar het team handel gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft daarbij opgemerkt dat de herziening van artikel 438 Rv geen inhoudelijke wijziging met zich meebracht, maar enkel een terminologische aanpassing.

In zijn beslissing heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rolzitting van team handel op 25 oktober 2017. De partijen zijn erop gewezen dat zij zich op die datum door een advocaat moeten laten vertegenwoordigen. Tevens is er aandacht besteed aan de proceskosten en de verplichting tot betaling van griffierechten, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor vermindering van griffierechten voor onvermogenden. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CK
Rolnr.: 6142372 RL EXPL 16827
26 september 2017
Vonnis van de kantonrechter in het incident in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] , domicilie kiezende te Dordrecht,
eisende partij,
procederende in persoon,
tegen
de Ontvanger van de Belastingdienst Den Haag/kantoor Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.E. Schipper.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en de Ontvanger.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 maart 2017 in een verzet ex artikel 17 Iw 1990, met producties;
  • de incidentele conclusie tot verwijzing;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Aansluitend is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident

2.1.
In de hoofdzaak (zijnde een verzet ex artikel 17 Iw 1990) heeft [eiser] gevorderd voor recht te verklaren dat hij goed opposant is en dat de dwangbevelen buiten effect zijn gesteld, alsmede voor recht te verklaren dat de Ontvanger door het uitvaardigen van de dwangbevelen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en daardoor aansprakelijk is voor de ontstane schade, op te maken bij staat, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
2.2.
De Ontvanger heeft voor alle weren geconcludeerd tot onbevoegdheid van de kantonrechter met verwijzing van de zaak naar team handel van deze rechtbank. De Ontvanger heeft daartoe gesteld dat op grond van artikel 438 lid 1 Rv en de daarbij behorende parlementaire geschiedenis de rechtbank, team handel, bevoegd is kennis te nemen van de hoofdzaak. Dat het kantongerecht sinds 1 januari 2002 is ondergebracht bij de rechtbank maakt dit niet anders, aldus de Ontvanger. [eiser] heeft hiertegen verweer gevoerd en dat verweer komt, voor zover relevant, hierna aan de orde.
2.3.
De Awb (Titel 4.4) gaat ervan uit dat de schuldenaar die het niet eens is met de (dwang)invordering van een bestuursrechtelijke geldschuld bij zijn verzet gebruik maakt van de algemene regeling voor executiegeschillen beschreven in artikel 438 Rv. In lid 1 van dat artikel is bepaald dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van dergelijke geschillen. Dat daaronder sinds 2002 tevens de kantonrechter moet worden begrepen is een onjuiste veronderstelling aangezien uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de herziening van het burgerlijk procesrecht kan worden afgeleid dat de herziening van artikel 438 Rv (slechts) een terminologische en geen inhoudelijke aanpassing betrof. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de zaak op grond van artikel 438 lid 1 Rv dient te worden verwezen naar team handel van deze rechtbank. Dat het een vordering betreft die beneden de competentiegrens valt waardoor de kantonrechter bevoegd zou zijn in dit executiegeschil, zoals [eiser] meent, is niet relevant aangezien het toetsingskader een andere is.
2.4.
De verwijzing van [eiser] naar jurisprudentie met betrekking tot lid 2 van artikel 438 Rv kan overigens buiten beschouwing blijven. Ten aanzien van dat artikellid spitst de discussie zich toe op de vraag of sinds de wetswijziging die de kantonrechter als voorzieningenrechter ook optreedt in executiegeschillen van zaken die overigens tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren (artikel 254 lid 5 Rv). Deze procedure is niet op grond van het tweede lid van artikel 438 Rv aangevangen.
2.5.
De zaak zal dan ook in de stand waarin zij zich bevindt worden verwezen naar na te melden rolzitting. Op die zitting dient gedaagde partij te concluderen voor antwoord. Op grond van het bepaalde in artikel 79 Rv zijn partijen verplicht om zich bij Team Handel te laten vertegenwoordigen door een advocaat.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
3.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van team handel van de rechtbank Den Haag op woensdag 25 oktober 2017 om 10.00 uur voor conclusie van antwoord aan de zijde van de Ontvanger;
3.3.
wijst partijen erop dat zij uiterlijk op de hiervoor vermelde roldatum vertegenwoordigd door een advocaat dienen te verschijnen;
3.4.
wijst partijen erop dat team handel zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, onder mogelijke verrekening van het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 78,00 voor [eiser] ;
3.5.
wijst [eiser] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
3.6.
wijst de Ontvanger erop dat na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
3.7.
wijst erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W.D. Bom, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.