Op 26 september 2017 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, mr. C.W.D. Bom, een vonnis gewezen in een incident binnen een executiegeschil. De eiser, wonende te Dordrecht, heeft in deze procedure verzet aangetekend tegen dwangbevelen die door de Ontvanger van de Belastingdienst zijn uitgevaardigd. De eiser vorderde onder andere dat de dwangbevelen buiten effect worden gesteld en dat de Ontvanger aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door deze dwangbevelen.
De Ontvanger heeft echter aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is en dat de zaak naar het team handel van de rechtbank moet worden verwezen. De Ontvanger baseerde dit op artikel 438 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin staat dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van dergelijke geschillen. De kantonrechter heeft de argumenten van de Ontvanger overwogen en geconcludeerd dat de verwijzing naar het team handel gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft daarbij opgemerkt dat de herziening van artikel 438 Rv geen inhoudelijke wijziging met zich meebracht, maar enkel een terminologische aanpassing.
In zijn beslissing heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rolzitting van team handel op 25 oktober 2017. De partijen zijn erop gewezen dat zij zich op die datum door een advocaat moeten laten vertegenwoordigen. Tevens is er aandacht besteed aan de proceskosten en de verplichting tot betaling van griffierechten, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor vermindering van griffierechten voor onvermogenden. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.