ECLI:NL:RBDHA:2017:14799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
C/09/518892 / FA RK 16-7337, C/09/536710 / FA RK 17-5682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenverzoeken en alimentatiekwesties met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 december 2017, wordt de echtscheiding tussen de vrouw en de man uitgesproken. De vrouw, voorheen wonende in Marokko en thans in Nederland, heeft verzocht om de echtscheiding en nevenverzoeken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook de huwelijkse voorwaarden in acht genomen, die een koude uitsluiting zonder verrekenbeding bevatten. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat [minderjarige] bij de man in Spanje zal verblijven, met een zorgregeling voor de vrouw. De man is verplicht om de vrouw een bedrag van € 5.000,-- bruto per maand te betalen als partneralimentatie, ingaande op de dag van inschrijving van de echtscheiding. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om afgifte van stukken en om af te wijken van de huwelijkse voorwaarden afgewezen, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 16-7337 (echtscheiding)
FA RK 17-5682 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummers: C/09/518892 (echtscheiding)
C/09/536710 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 7 december 2017

Echtscheiding met nevenverzoeken

Beschikking op het op 23 september 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
voorheen wonende te [woonplaats] , Marokko, thans wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. M.E. Tuinman te Amsterdam, thans mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende te [woonplaats] , [woonplaats] , Spanje,
advocaat: mr. H.G.M. Hilkens te Echt.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 3 oktober 2016, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 7 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoekschrift;
- het formulier verdelen en verrekenen van 11 juli 2017 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 11 juli 2017, met het formulier verdelen en verrekenen als bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 15 augustus 2017 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 16 augustus 2017, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 20 oktober 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw, tevens inhoudende een gewijzigd verzoek.
De minderjarige [minderjarige] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 2 november 2017 is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum] te [huwelijksplaats] .
- De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, onder meer inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
- Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- [minderjarige] verblijft bij de man in Spanje.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen hebben de man, de vrouw en [minderjarige] in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. De vrouw en [minderjarige] hebben ook de Marokkaanse nationaliteit
- De man en de vrouw zijn op 25 november 2013, samen met [minderjarige] , geëmigreerd.
- Bij vonnis van 3 november 2016 van de rechtbank van eerste aanleg nummer 16 in [woonplaats man] is het akkoord – ten aanzien van de verblijfplaats van [minderjarige] en het contact tussen de moeder en [minderjarige] – waartoe de man en de vrouw zijn gekomen goedgekeurd en is een gewaarmerkt afschrift aan het vonnis gehecht.
- De vrouw woont sinds 24 augustus 2017 in [woonplaats] .

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt thans – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –:
  • de echtscheiding tussen de man en de vrouw uit te spreken;
  • een tussenbeschikking af te geven waarin de man op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jo. artikel 22 Rv wordt gelast de stukken zoals omschreven in punt 9.1 van het verzoekschrift van 23 september 2016 alsmede in punt 48 van het verweerschrift tevens aanvullend verzoekschrift van 24 mei 2017 in het geding te brengen;
  • voorwaardelijk te bepalen dat op grond van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden afgeweken van de inhoud van de akte huwelijkse voorwaarden en dat de man en de vrouw met elkaar moeten afrekenen als waren zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd;
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen;
  • te bepalen dat de man voor de kosten van het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 7.942,-- netto per maand zal voldoen met ingang van 23 september 2016, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
De man refereert zich ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en voert voor het overige verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht om een nevenvoorziening tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man alsmede een beslissing ten aanzien van de proceskosten.
De vrouw voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 BW Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 Rv dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank overweegt aangaande de vraag of het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd als volgt. Gedurende de procedure is het voor de ouders niet mogelijk gebleken een door hen beiden akkoord bevonden en getekend ouderschapsplan over te leggen, omdat zij tot voorkort geen overeenstemming konden bereiken over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Ook over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is beslissingen te nemen ten aanzien van zaken die [minderjarige] betreffen konden zij het niet eens worden. Nu de ouders – zoals hierna zal blijken – ter zitting alsnog afspraken hebben gemaakt over [minderjarige] , die bovendien zullen worden vastgelegd in deze beschikking, zal de rechtbank voorbij gaan aan de processuele eis dat (alsnog) een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan moet worden overgelegd.
De rechtbank zal – nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan – de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Afspraken ten aanzien van [minderjarige]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Blijkens artikel 12 lid 1 Brussel II-bis zijn de gerechten van een lidstaat in de uitoefening van hun bevoegdheid ter zake van een verzoek om echtscheiding ook bevoegd voor elke met dit verzoek samenhangende kwestie inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid indien:
a. ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt;
en
de bevoegdheid van deze gerechten uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
Nu beide ouders op grond van artikel 1:251 BW belast zijn met het gezag over [minderjarige] is voldaan aan het vereiste onder lid 1 sub a. Voorts hebben de ouders – de personen die de ouderlijke bevoegdheid dragen – de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ondubbelzinnig aanvaard, nu zij zich niet (langer) op de onbevoegdheid van de rechtbank ter zake hebben beroepen en beide ouders een verzoek betreffende de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de Nederlandse rechter hebben ingediend. De rechtbank is voorts van oordeel dat het aannemen van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van [minderjarige] wordt gerechtvaardigd. Hoewel [minderjarige] haar gewone verblijfplaats momenteel in Spanje heeft, acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om in deze zaak gelijktijdig met de echtscheidingsbeslissing een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank overweegt hierbij dat er tussen de ouders momenteel geen geschilpunten meer zijn die [minderjarige] betreffen en dat de door de ouders ter zitting gemaakte afspraken niet in strijd zijn met de belangen en wensen van [minderjarige] zoals zij deze in het gesprek met de kinderrechter heeft geuit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich op grond van artikel 12 lid 1 Brussel II-bis bevoegd om kennis te nemen van de nevenverzoeken inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. De rechtbank zal hier Nederlands recht op toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:251 lid 2 BW de ouders óók na ontbinding van het huwelijk het gezag over [minderjarige] gezamenlijk blijven uitoefenen. Beide ouders blijven verantwoordelijk voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige] en zij moeten beslissingen over [minderjarige] in gezamenlijk overleg nemen.
De ouders hebben ter zitting overeenstemming bereikt ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een informatieregeling. [minderjarige] zal haar hoofdverblijfplaats bij de man (in Spanje) hebben en zij zal eens in de zes weken van vrijdag uit school tot en met zondag 20.00 uur contact hebben met de vrouw. De vrouw zal hiertoe naar Spanje reizen. De man zal de vrouw, in het kader van deze zorgregeling, een vergoeding van € 375,-- per zes weken betalen die zij kan aanwenden voor haar reis- en verblijfskosten als zij [minderjarige] komt opzoeken in Spanje.
Hiernaast hebben de ouders afgesproken dat de man de vrouw eenmaal per maand via
e-mail zal informeren over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] ten aanzien van school- en sportprestaties en medische zaken én dat de man de vrouw steeds direct op de hoogte stelt van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] . De rechtbank zal conform de door de ouders gemaakte afspraken beslissen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet.
Het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen zal, gelet op het voorgaande, worden afgewezen. Het – niet nader gespecificeerde – verzoek om kinderalimentatie dat de vrouw in haar inleidende verzoekschrift heeft geformuleerd, wordt gelet op het bovenstaande als ingetrokken beschouwd.
De rechtbank merkt nog op dat zij ervan uit gaat dat de ouders de (school)vakanties in onderling overleg zullen verdelen. Hierbij dienen beide ouders zich ervan bewust te zijn dat zij – nu zij gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige] – toestemming nodig hebben van de andere ouder indien zij met [minderjarige] naar het buitenland op vakantie wensen te gaan.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu het verzoek om partneralimentatie als nevenverzoek is ingediend in de echtscheidingsprocedure, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder c van de Alimentatieverordening rechtsmacht toe ten aanzien van dit verzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte en behoeftigheid vrouw
De vrouw heeft op 20 oktober 2017 een aangepaste behoeftelijst overgelegd waaruit blijkt dat zij haar behoefte stelt op € 8.212,-- netto per maand. De vrouw heeft hierbij – kort weergegeven – gesteld dat er sprake was van een traditioneel huwelijk en dat de man en de vrouw gedurende het huwelijk een goed en welvarend leven hadden. De vrouw stelt dat zij momenteel geen inkomen heeft, waardoor zij behoefte heeft aan de bijdrage van € 8.212,-- netto per maand.
De man heeft de behoefte(lijst) en de behoeftigheid van de vrouw betwist. De man stelt dat het gezin een normale levensstandaard had. Volgens de man werd er – naast woonlasten, reiskosten en schoolkosten voor [minderjarige] – ongeveer € 2.500,-- per maand uitgegeven aan kleding, eten en drinken. Hetgeen de vrouw op dit punt stelt is zwaar overtrokken, aldus de man. De man stelt voorts dat de vrouw in staat moet worden geacht om geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien, bijvoorbeeld door het exploiteren van de beddenspeciaalzaak [naam] die de man en de vrouw gezamenlijk waren opgestart in Marokko.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de vrouw enkele stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar behoeftelijst, is – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man – onvoldoende inzichtelijk geworden dat de behoefte van de vrouw daadwerkelijk
€ 8.212,-- netto per maand bedraagt. De rechtbank merkt hierbij op dat de vrouw bovendien niet alle posten op haar behoeftelijst heeft onderbouwd en dat bepaalde bedragen de rechtbank – mede gelet op het standpunt van de man – hoog voorkomen. Anderzijds acht de rechtbank een zekere mate van welstand voldoende aannemelijk gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, reeds gelet op de kosten voor privé onderwijs voor [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de behoefte van de vrouw in redelijkheid vaststellen op € 5.000,-- bruto per maand. Nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat [naam] vanwege twee beslagrekesten op de activa geen renderend bedrijf meer is – wat ook blijkt uit de overgelegde stukken – en zij momenteel geen ander inkomen heeft, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man ter hoogte van voornoemd door de rechtbank vastgesteld bedrag.
Draagkracht man
De vrouw stelt dat de man – nu hij geen inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en hij er nog altijd een luxe levensstijl op na houdt – in staat moet worden geacht om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen.
De man stelt dat hij geen inkomsten heeft uit werk of vroeger werk. De man voorziet in zijn levensonderhoud door geld te lenen van zijn B.V., als gevolg waarvan de schuld in rekening-courant aan de B.V. gestaag oploopt. Hij heeft hierdoor geen draagkracht, aldus de man.
De rechtbank overweegt dat de man geen inzicht heeft gegeven in zijn inkomens- en vermogenspositie. Nu de man geen stukken heeft overgelegd waaruit de rechtbank zijn huidige financiële situatie kan afleiden, is de rechtbank van oordeel dat de man niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat hij momenteel geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in het levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de man in staat is om het bedrag van € 5.000,-- bruto per maand aan de vrouw te voldoen. Het feit dat de man heeft nagelaten om enig stuk over te leggen dat de rechtbank (en de vrouw) inzicht kan verschaffen in zijn inkomens- en vermogenspositie dient naar het oordeel van de rechtbank voor risico van de man te komen.
Nu de bijdrage van de man de gehele door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw bestrijkt, ziet de rechtbank geen aanleiding om (bij tussenbeschikking) in het kader van het verzoek tot partneralimentatie de man te gelasten om (alsnog) de door de vrouw genoemde documenten in het geding te brengen.
Ingangsdatum
Op grond van artikel 1:157 BW treedt de verplichting tot het verschaffen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw niet eerder in dan op de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van
€ 5.000,-- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen. Hetgeen meer of anders is verzocht in het kader van de partneralimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Afwikkeling huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen.
Gelet op de huwelijksdatum van de echtgenoten – [datum] – dient de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime beslist te worden door toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Blijkens artikel 3 van het Verdrag geldt dat een rechtskeuze door de echtgenoten voor het huwelijk prevaleert. Blijkens de slotverklaring van de huwelijkse voorwaarden hebben de echtgenoten voor het huwelijk een rechtskeuze voor Nederlands recht uitgebracht. De rechtbank zal dan ook Nederlands recht toepassen op het huwelijksgoederenregime tussen de man en de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 1 van deze huwelijkse voorwaarden is bepaald: ‘
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd’. De huwelijkse voorwaarden bevatten geen (periodiek of finaal) verrekenbeding.
De vrouw verzoekt (voorwaardelijk) te bepalen dat op grond van artikel 6:248 lid 2 BW moet worden afgeweken van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en dat de man en de vrouw met elkaar moeten afrekenen als waren zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Volgens de vrouw zou het onverkort toepassen van de huwelijkse voorwaarden, gelet op de redelijkheid en billijkheid, leiden tot een onaanvaardbare uitkomst. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aangevoerd. De vrouw stelt dat de huwelijkse voorwaarden – die tot stand zijn gekomen op initiatief van de man – door haar zijn afgesloten onder een onjuiste voorstelling van zaken. Als de vrouw had geweten dat de huwelijkse voorwaarden een koude uitsluiting inhielden en dat ook het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen niet finaal verrekend zou worden dan was de vrouw de huwelijkse voorwaarden niet onder dezelfde voorwaarden aangegaan. De man noch de notaris heeft de vrouw (juist) voorgelicht over de inhoud, de strekking en de consequenties van de betreffende huwelijkse voorwaarden. Volgens de vrouw zijn de afspraken enkel in het voordeel van de man en in het nadeel van de vrouw. De man wist en had behoren te weten dat de vrouw nooit onder deze voorwaarden in het huwelijk zou zijn getreden als zij volledig zou zijn voorgelicht en ingelicht. In dit verband stelt de vrouw dat zij op het moment van sluiten van de huwelijkse voorwaarden geen Nederlands sprak en dat zij de Engelse taal niet machtig was. De man heeft steeds de positie van tolk ingenomen en aangegeven dat de vrouw hem kon vertrouwen. De man heeft meermalen aangegeven dat het (opgebouwde) vermogen van de echtgenoten samen zou zijn. De man heeft verzuimd, opzettelijk nagelaten, de vrouw op een juiste wijze voor te lichten over de inhoud en consequenties van de huwelijkse voorwaarden. De man en de vrouw hebben bovendien tijdens het huwelijk geleefd als waren zij in gemeenschap van goederen getrouwd. De man werkte en maakte carrière én was volledig verantwoordelijk voor de administratie waarbij hij alle rekeningen beheerde, terwijl de vrouw verantwoordelijk was voor het huishouden en de kinderen.
De man heeft hetgeen de vrouw stelt gemotiveerd betwist. De man stelt – kort weergegeven – dat het altijd de bedoeling van de man en de vrouw is geweest dat zij niets gezamenlijk zouden opbouwen en dat zij niets over en weer met elkaar zouden moeten afrekenen. De man had zijn eigen bedrijf ten tijde van het huwelijk en de vrouw wilde ook een eigen bedrijf opstarten, aldus de man. De man stelt dat dit uitgebreid is besproken (met de notaris) en dat volgens die duidelijke afspraken de huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt. Volgens de man blijkt uit de gedragingen van de echtgenoten bovendien niet dat zij een andere bedoeling hadden of anders hebben geleefd dan hetgeen in de huwelijkse voorwaarden is afgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw met haar enkele stellingen – die door de man zijn betwist – niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat gelet op de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft geen begin van bewijs geleverd ter onderbouwing van haar stellingen.
De rechtbank acht hetgeen de vrouw heeft gesteld ten aanzien van de gedragingen van de echtgenoten bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden bovendien niet geloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt. De vrouw is in 1998 in Nederland komen wonen toen zij een relatie had met een andere Nederlandse man. De vrouw en de man hebben elkaar vervolgens in 1999 leren kennen en hebben een affectieve relatie gekregen. In 2002 hebben de man en de vrouw huwelijkse voorwaarden laten opstellen om de gevolgen van hun voorgenomen huwelijk te regelen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw – die destijds al ongeveer vier jaar in Nederland woonde – voldoende met de notaris kon dan wel had kunnen communiceren. Indien dit voor haar onverhoopt niet mogelijk was, omdat zij de Nederlandse taal nog onvoldoende machtig was, dan had zij bijstand van een tolk kunnen vragen en/of bepaalde stukken kunnen laten vertalen. De rechtbank acht het weinig geloofwaardig dat een academisch opgeleide vrouw die zich als ondernemer in het handelsverkeer begeeft en meerdere talen spreekt – behalve Nederlands ook Engels, Frans en Arabisch – enkel is afgegaan op hetgeen haar aanstaande echtgenoot haar heeft voorgehouden. De nu door de vrouw gestelde onbekendheid met de inhoud en de strekking van de huwelijkse voorwaarden komt – voor zover daar al van uit mag worden gegaan – onder deze omstandigheden voor haar risico. De rechtbank is uit de enkele stellingen van de vrouw voorts niet gebleken dat het gedrag van de echtgenoten tijdens het huwelijk afweek van de inhoud en de strekking van de huwelijkse voorwaarden. Gelet op het voorgaande zijn de huwelijkse voorwaarden – inhoudende een koude uitsluiting zonder enig verrekenbeding – onverkort van toepassing.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de tussen de echtgenoten gesloten huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn bij de financiële afwikkeling van het huwelijk en gesteld noch gebleken is dat in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (eventueel) vorderingen bestaan, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij overlegging door de man van de door haar op grond van artikel 843a Rv verzochte stukken.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het verzoek van de vrouw tot het verkrijgen van stukken van de man, voor zover dit is gebaseerd op artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden, toe te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet dit nevenverzoek niet aan de vereisten van artikel 827, eerste lid onder f, Rv, waaraan de vordering dient te worden getoetst, nu deze vordering bij gebreke van een afwikkeling van het huwelijksvermogen dan wel verrekening van inkomsten of van vermogen niet als verzoek op grond van artikel 827, eerste lid onder b, Rv kan worden gekwalificeerd. Het verzoek hangt bij gebreke van een vermogensrechtelijke afwikkeling bij echtscheiding onvoldoende samen met de onderhavige procedure en ook overigens zou het verzoek, nu dit ziet op inzage in de gehele administratie van het inkomen en het vermogen gedurende het huwelijk, de behandeling onnodig vertragen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek om afgifte van stukken en het (voorwaardelijke) verzoek ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft en de man en de vrouw over en weer op geschilpunten van niet-ondergeschikte betekenis in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] te [huwelijksplaats] ;
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
*
bepaalt dat [minderjarige] bij de vrouw zal zijn eens in de zes weken van vrijdag uit school tot en met zondag 20.00 uur, waarbij geldt dat de vrouw hiertoe naar Spanje zal afreizen;
*
bepaalt dat de man in het kader van voornoemde zorgregeling de vrouw een vergoeding van
€ 375,-- per zes weken zal betalen voor de reis- en verblijfskosten;
*
bepaalt dat de man de vrouw eenmaal per maand via e-mail zal informeren over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] ten aanzien van school- en sportprestaties en medische zaken én dat de man de vrouw steeds direct op de hoogte stelt van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] ;
*
bepaalt de door de man, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 5.000,-- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de uitspraak van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, mr. K.M. Braun en mr. J.T.W. van Ravenstein, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2017.