ECLI:NL:RBDHA:2017:14786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
C/09/521306 / FA RK 16-8448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling geboortegegevens en vaderschap van een in vluchtelingenkamp geboren kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de vaststelling van de geboortegegevens en het vaderschap van een minderjarige, geboren in een vluchtelingenkamp in Jordanië. Het verzoekschrift was ingediend door de grootouders van het kind, die de biologische ouders van het kind zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) met onjuiste gegevens, feitelijk de dochter is van de biologische ouders, die beiden de Syrische nationaliteit hebben en in Nederland verblijven op basis van asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorte van de minderjarige op 20 juli 2014 heeft plaatsgevonden in een vluchtelingenkamp in Jordanië, en dat de grootouders onterecht als ouders zijn geregistreerd. De rechtbank heeft ook het vaderschap van de biologische vader vastgesteld, ondanks dat het Syrische recht in deze situatie niet toelaat dat het vaderschap wordt erkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat toepassing van het Nederlandse recht in dit geval noodzakelijk is om het recht op familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, te waarborgen. De rechtbank heeft de juiste geboortegegevens vastgesteld en het verzoek tot vaststelling van het vaderschap toegewezen, waarbij de geslachtsnaam van de vader aan het kind zal worden gegeven. De beschikking is uitgesproken door rechter H. Wien, bijgestaan door griffier P. Hillebrand.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-8448
Zaaknummer: C/09/521306
Datum beschikking: 15 december 2017 (bij vervroeging)

Vaststellen geboortegegevens en gerechtelijke vaststelling vaderschap

Beschikkingop het op 4 november 2016 ingekomen en op 4 januari 2017 aangevulde verzoekschrift van:

[grootvader] en [grootmoeder] ,

de grootouders, dan wel de grootvader en de grootmoeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B.W.M. Toemen te ’s-Hertogenbosch.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[moeder] en [vader] ,

de biologische ouders, dan wel de moeder en de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.W.M. Toemen te ’s-Hertogenbosch.
Uitsluitend ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,

zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het (aanvullend) verzoekschrift, met bijlagen,
- de brief van 8 februari 2017, met bijlagen, van de ambtenaar.
Op 24 november 2017 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de biologische ouders met hun advocaat. Namens de ambtenaar is mevrouw [naam] verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank ex artikel 1:25c BW de voor het opmaken van de geboorteakte van de minderjarige [minderjarige] noodzakelijke gegevens zal vaststellen.
De ambtenaar heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vaststelling van de geboortegegevens welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
De biologische ouders stemmen in met toewijzing van het verzoek. De biologische ouders hebben ter zitting via hun advocaat zelfstandig verzocht het vaderschap van de biologische vader over de minderjarige [minderjarige] vast te stellen.

Feiten

  • De grootouders, de biologische ouders en de minderjarige [minderjarige] verblijven rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, onder c (of d) van de Vreemdelingenwet 2000
  • Zij hebben allen de Syrische nationaliteit.
  • Uit een rapport van DNA-onderzoek door Verilabs te Leiden van 24 maart 2016 blijkt dat [moeder] en [vader] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische ouders zijn van [minderjarige] .

Beoordeling

Op grond van artikel 3 Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Vaststelling geboortegegevens
De grootmoeder, de moeder en de minderjarige [minderjarige] zijn in september 2015 vanuit Jordanië in het kader van nareis naar Nederland gekomen om zich bij de grootvader in Nederland te voegen, die al sinds november 2014 vanuit Syrie in Nederland was. De vader is in maart 2016 vanuit Jordanië in Nederland gekomen. Zij hebben allen als Syrische vluchtelingen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen.
[minderjarige] is tot dusver in de basisregistratie personen (BRP) geregistreerd als:
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam mj]
Voornaam : [minderjarige]
Geboortedatum : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats] , Syrië
Geslacht : vrouwelijk
Moeder
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam grootmoeder]
Voornaam : [grootmoeder]
Geboortedatum : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats] , Syrië
Vader
Geslachtsnaam : [geslachtsnaam grootvader]
Voornaam : [grootvader]
Geboortedatum : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats] , Syrië
De nu 3-jarige [minderjarige] is aldus in Nederland geregistreerd als kind van verzoekers, die echter feitelijk haar grootouders aan moederszijde zijn. Het verzoek heeft tot doel dat van de minderjarige [minderjarige] alsnog de juiste geboortegegevens worden vastgesteld, zodat komt vast te staan dat zij de dochter is van [moeder] en [vader] . Voorts wordt verzocht de geboorteplaats van [minderjarige] vast te stellen als [geboorteplaats] , Jordanië.
De rechtbank verwijst nu kortheidshalve naar de inhoud van het verzoekschrift met alle bijbehorende producties. Die inhoud moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd. Ter zitting hebben de biologische ouders desgevraagd en samengevat ook nog het volgende verklaard. [minderjarige] is op 20 juli 2014 geboren uit de moeder in een vluchtelingenkamp in [geboorteplaats] in Jordanië. De grootvader mocht niet weten dat zijn dochter [moeder] ongehuwd zwanger was. Dat zou in de Syrische cultuur een grote schande voor de familie zijn, met alle gevolgen en risico’s van dien. Daarom hebben de grootmoeder en de moeder van begin 2014 tot begin 2016 in strijd met de waarheid gedaan alsof de grootmoeder zwanger was van [minderjarige] . Bij de geboorte van [minderjarige] op 20 juli 2014 in het vluchtelingenkamp in Jordanië waren alleen de moeder, de grootmoeder en een “verloskundige” aanwezig. In dat zeer chaotische vluchtelingenkamp is de geboorte van [minderjarige] uit de moeder niet geregistreerd. De grootmoeder heeft enkele maanden daarna alsnog aangifte van de geboorte van [minderjarige] gedaan in Syrië, maar bij die aangifte zijn bewust foutief de grootouders als ouders van [minderjarige] geregistreerd. De grootvader is pas in 2016 op de hoogte gebracht van het feit dat [minderjarige] niet zijn dochter is maar zijn kleindochter. De grootouders hebben een rapport van DNA-onderzoek van 24 maart 2016 overgelegd waaruit blijkt dat [moeder] en [vader] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische ouders zijn van de op [geboortedatum] geboren [minderjarige] .
De ambtenaar heeft ter zitting nader verweer gevoerd. Het oorspronkelijke schriftelijke formele verweer dat geen enkel bewijs in het geding is gebracht waaruit blijkt dat van [minderjarige] geen voor inschrijving in Nederland vatbare buitenlandse geboorteakte beschikbaar is en redelijkerwijs ook niet alsnog kan worden verkregen is ter zitting ingetrokken, omdat ter zitting ook voor de ambtenaar voldoende is komen vast te staan dat er van [minderjarige] geen juiste buitenlandse geboorteakte is opgemaakt en ook niet alsnog uit Syrië of Jordanië kan worden verkregen.
De ambtenaar stelt ook dat niet is aangetoond dat de nu geregistreerde geboorteplaats van [minderjarige] onjuist is. De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat, indien zodanig bewijs niet wordt geleverd, men volgens vaste jurisprudentie wordt gehouden aan de persoonsgegevens die men zonder voorbehoud bij eerste registratie in Nederland heeft opgegeven. Deze gegevens zijn in de basisregistratie personen (BRP) opgenomen aan de hand van de Syrische paspoorten van de grootouders en [minderjarige] en een op 3 september 2015 in de gemeente [woonplaats] afgelegde verklaring onder ede. De gegevens waarmee [minderjarige] in de BRP is geregistreerd zijn door de grootvader bij het eerste gehoor door de IND in 2014 opgegeven en bij de verklaring onder ede in 2015 bekrachtigd, aldus de ambtenaar.
Ten aanzien van de oudergegevens stelt de ambtenaar het volgende. Met het overgelegde rapport van DNA-onderzoek lijkt te zijn aangetoond dat de nu in de BRP opgenomen oudergegevens van [minderjarige] onjuist zijn. Uit dit rapport volgt immers dat [moeder] en [vader] de biologische ouders van [minderjarige] zijn. De ambtenaar refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of genoegzaam is aangetoond dat [moeder] de biologische moeder is van [minderjarige] . Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat dit genoegzaam is komen vast te staan, heeft de ambtenaar geen bezwaar tegen vaststelling van de gegevens van [moeder] als moeder van de minderjarige.
Ten aanzien van de vader is volgens de ambtenaar niet het biologische maar het juridische ouderschap leidend. Er zijn geen bewijsstukken overgelegd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat [vader] juridisch gezien de vader van [minderjarige] is. [vader] kan daarom niet als vader in de geboorteakte worden opgenomen nu dat een vertekend beeld van de juridische werkelijkheid zou geven. Het lijkt dan ten onrechte alsof [minderjarige] binnen een huwelijk van de biologische ouders zou zijn geboren of dat [vader] [minderjarige] voor de geboorte zou hebben erkend.
Voorts stelt de ambtenaar dat voor de vaststelling van de juiste persoonsgegevens van [minderjarige] onvoldoende bewijs is aangeleverd. Slechts overgelegd bij het verzoekschrift zijn korte schriftelijke verklaringen van de moeder en de grootmoeder. De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat dit onvoldoende is en niet is aan te merken als overtuigend bewijs aan de hand waarvan is aangetoond dat de nu geregistreerde persoonsgegevens van [minderjarige] onjuist zijn, dat de gegevens waarvan de vaststelling wordt verzocht juist zijn en voorts dat deze gegevens zien op [minderjarige] . De ambtenaar stelt daarom dat er op basis van de nu voor handen zijnde documenten geen ruimte is om ten aanzien van [minderjarige] een andere geboorteplaats en een ander geboorteland vast te stellen, aldus de ambtenaar.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat alle betrokkenen bij deze bijzondere geboortekwestie ruim voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij redelijkerwijs niet kunnen beschikken over een overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte van geboorte van [minderjarige] en deze ook niet kunnen verkrijgen. Zoals uit het voorgaande blijkt is in Syrië immers op initiatief van de grootmoeder enkele maanden na de geboorte alsnog een foutieve geboorteakte van [minderjarige] opgemaakt met bewust onjuiste vermelding van de grootouders als ouders van [minderjarige] , zulks om een grote schande in de Syrische cultuur voor de gehele familie te (trachten te) voorkomen. Deze foutieve Syrische geboorteakte behoort, gelet op de bewust onjuiste gegevens die daarin zijn opgenomen en nog daargelaten of van de betrokkenen gelet op de huidige omstandigheden in Syrië redelijkerwijs kan worden gevergd die foutieve geboorteakte van [minderjarige] uit Syrië alsnog te trachten te verkrijgen, wegens strijd met de Nederlandse openbare orde niet in een Nederlands register van de burgerlijke stand te worden ingeschreven.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat uit de inhoud van de in het geding gebrachte bewijsstukken en de nadere verklaringen van de biologische ouders ter zitting ruim voldoende overtuigende aanwijzingen zijn verkregen over de omstandigheden waaronder, de datum waarop en de plaats waar de geboorte van [minderjarige] moet hebben plaatsgehad. De rechtbank is er aldus ter zitting genoegzaam van overtuigd geraakt dat [minderjarige] is geboren uit de moeder op [geboortedatum] in een vluchtelingenkamp in [geboorteplaats] , Jordanië. Nu voorts uit het overgelegde rapport van DNA-onderzoek blijkt dat [moeder] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische moeder is van [minderjarige] zal de rechtbank al deze geboortegegevens op grond van artikel 1:25c BW vaststellen. De vadergegevens kunnen worden niet in de alsnog op te maken geboorteakte worden opgenomen, omdat niet is gebleken dat de biologische ouders bij de geboorte van [minderjarige] gehuwd waren of dat de biologische vader [minderjarige] voor haar geboorte heeft erkend.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Ingevolge artikel 10:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Syrisch recht van toepassing op dit ter zitting gedane zelfstandige verzoek, als zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de biologische ouders.
Ten aanzien van de vaststelling van het vaderschap geldt naar het in Syrië geldende recht het volgende. Indien een kind is geboren voor het verstrijken van de termijn van 180 dagen na de huwelijkssluiting, kan het vaderschap door de rechtbank worden vastgesteld. Voorts kan van een kind geboren meer dan één jaar na de ontbinding van het huwelijk van de moeder kan het vaderschap worden vastgesteld door de rechtbank of door een verklaring van de ex-echtgenoot. Gelet daarop zou het verzoek van de biologische ouders met toepassing van het in Syrië geldende recht moeten worden afgewezen.
Echter mede gelet op het feit dat alle rechtstreeks betrokkenen kennelijk wensen dat het verzoek wordt toegewezen en vooral gelet op het evidente belang van de minderjarige [minderjarige] toetst de rechtbank ambtshalve of het in artikel 8 van het EVRM opgenomen recht op familie- en gezinsleven tot gevolg moet hebben dat dit specifieke verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in afwijking van de verwijzingsregel van artikel 10:97 BW op grond van de Nederlandse openbare orde in de bijzondere omstandigheden van dit geval beoordeeld behoort te worden naar Nederlands recht.
De rechtbank overweegt allereerst dat het recht op gerechtelijke vaststelling van het vaderschap een recht is dat binnen het kader van artikel 8 EVRM valt en sluit zich aan bij hetgeen het Gerechtshof Amsterdam in dat opzicht heeft overwogen in de beschikking van 9 februari 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:AV2119). Weliswaar was in die zaak sprake van een door het kind ingediend verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, maar de rechtbank acht deze rechtsoverwegingen ook van toepassing op het onderhavige door de biologische ouders ter zitting ingediende zelfstandige verzoek.
Vervolgens moet beoordeeld worden of toepassing van de in artikel 10:97 BW opgenomen verwijzingsregel, met als resultaat dat in de onderhavige zaak aan het kind [minderjarige] en haar biologische ouders het recht op gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zou worden onthouden, kan worden gezien als een gerechtvaardigde inmenging als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank evident niet. De rechtbank sluit zich wederom aan bij hetgeen het Gerechtshof Amsterdam in de hiervoor vermelde beschikking van 9 februari 2006 heeft overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak artikel 10:97 BW op ontoelaatbare wijze in strijd komt met artikel 8 EVRM en dat op grond van de openbare orde op het onderhavige verzoek in dit specifieke geval Nederlands recht moet worden toegepast, mede gelet op de betrokkenheid van de onderhavige zaak met de Nederlandse rechtssfeer.
Gelet op het voorgaande moet aan de hand van artikel 1:207 BW worden beoordeeld of het zelfstandig verzoek van de biologische ouders voor toewijzing in aanmerking komt. Nu het verzoek is ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind, nu uit het overgelegde rapport van DNA-onderzoek blijkt dat met meer dan 99,999% zekerheid is aangetoond dat [vader] de verwekker en/of biologische vader is van de minderjarige [minderjarige] en nu ook van overige bezwaren als bedoeld in artikel 1:207 BW niet is gebleken, zal het verzoek worden toegewezen.
De rechtbank maakt ten slotte nog melding van het feit dat na de zitting uit telefonische informatie van de advocaat aan de griffier is gebleken dat beide ouders op de voet van artikel 1:5 BW uitdrukkelijk wensen dat hun dochter [minderjarige] de geslachtsnaam [geslachtsnaam vader] van de vader zal dragen. Ter zitting bleek al dat de ouders inmiddels in december 2016 een tweede dochter [naam] hebben gekregen, die zoals uit de BRP blijkt ook de geslachtsnaam [geslachtsnaam vader] van de vader draagt.
Dit alles brengt de rechtbank tot de volgende beslissingen.
Beslissingen
De rechtbank:
*
stelt de volgende voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vast:
geslachtsnaam : [geslachtsnaam moeder]
voornaam : [minderjarige]
geboortedatum : [geboortedatum]
geboorteplaats : [geboorteplaats] , Jordanië
geslacht : vrouwelijk
geslachtsnaam moeder : [geslachtsnaam moeder]
voornaam moeder : [naam]
geboortedatum moeder : [geboortedatum]
geboorteplaats moeder : [geboorteplaats] , Syrië
*
stelt vast het vaderschap van:
[vader] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Syrië,
over:
[minderjarige] [geslachtsnaam moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Jordanië,
uit:
[moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Syrië;
*
stelt vast dat de verklaring van beide ouders luidt dat [minderjarige] voortaan de geslachtsnaam [geslachtsnaam vader] zal dragen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door
P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.