Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiser]
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
ProcesverloopBij besluit van 6 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Overwegingen
Het hebben van geen religie en wel in God geloven
vaag en in algemeenheden verklaart omtrent zijn redenen voor afvalligheid van de islam en de redenen voor zijn onderzoek”. Op pagina 5 van het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat niet valt op te maken “
op welke wijze voor [eiser], die geen persoonlijke problemen heeft gehad met de islam, doch met personen die een letterlijke uitvoering geven aan bepaalde verzen uit de Koran en met de situatie in Iran dat zoals gezegd cultuur bepalend is, die religie niet meer zou voldoen in het kader van persoonlijke invulling en zijn relatie met God”. En op pagina 11 van het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat het enkele feit dat eiser weinig met zijn islamitische geloof zou hebben gedaan, geen reden vormt “
om te oordelen dat [eiser] als afvallige zou moeten worden aangemerkt”. Verweerder heeft aldus in het bestreden besluit miskend dat zijn startpunt voor de beoordeling van eisers opvolgende aanvraag is dat eiser ten tijde van zijn eerste aanvraag geen religie had, wel in god geloofde en interesse had in het christendom. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Mijn vrienden in Noorwegen en Londen zijn bekeerd tot het christendom. Ik heb het boek gelezen om te weten waarom mijn vrienden bekeren tot het christendom”), is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om deze conclusie te rechtvaardigen. Immers, de betreffende verklaringen zijn door eiser niet afgelegd als antwoord op een vraag naar zijn eerste kennismaking met het christendom en uit deze verklaringen kan ook niet worden opgemaakt dat eiser zijn verklaringen als zodanig heeft bedoeld. Voor zover verweerder heeft bedoeld dat hieruit volgt dat eiser in eerste instantie heeft verklaard dat hij via deze vrienden al in Iran kennis zou hebben gemaakt met het christendom, terwijl hij in deze procedure heeft verklaard dat deze kennismaking met het christendom eerst tijdens gesprekken met andere Iraniërs in Griekenland heeft plaatsgevonden, kan uit eisers verklaring van 7 december 2016 evenmin worden opgemaakt in welke periode eiser deze gebeurtenis heeft geplaatst. Verweerder heeft nagelaten door middel van nadere vragen meer duidelijkheid te verkrijgen over deze vermeende tegenstrijdigheid. Dat eiser in het gehoor opvolgende aanvraag in deze procedure terugkomt op zijn eerdere verklaring dat zijn vrienden in Noorwegen en Londen zouden zijn bekeerd, maakt dat niet anders, aangezien ook dit niet betekent dat eiser tegenstrijdigheid heeft verklaard over zijn eerste kennismaking met het christendom.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;