In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Congolese vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiseres heeft drie jaar in Noord-Kivu gewoond en verweerder heeft haar een vestigingsalternatief in Kinshasa tegengeworpen. De rechtbank constateert dat eiseres tot haar 72e levensjaar in Kinshasa heeft gewoond, maar dat verweerder niet heeft meegewogen dat eiseres nooit als alleenstaande heeft geleefd en geen sociaal netwerk heeft in Kinshasa. De rechtbank verwijst naar een e-mail van een landenexpert die stelt dat eiseres, gezien haar achtergrond, geen menswaardig bestaan in Kinshasa kan hebben. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van eiseres verwacht kan worden dat zij zich in Kinshasa kan vestigen.
De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet is aangetoond dat eiseres een netwerk heeft dat haar kan ondersteunen bij haar terugkeer naar Kinshasa. De rechtbank beveelt verweerder om binnen vier weken na deze uitspraak opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 990,- worden vastgesteld.