3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De volgende feiten kunnen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 30 oktober 2016 liep verdachte met zijn hond op een voetpad bij de Erasmusweg in Den Haag . Op enig moment naderde hij een bankje waarop een vrouw zat met een kinderwagen. Tegenover haar bevond zich een man, waarvan later is gebleken dat dit aangever [slachtoffer] was. Het pad was smal. Bij het passeren raakten aangever en verdachte elkaar bij de schouder. Verdachte liep enkele stappen door, maar is toen naar aangever teruggegaan en heeft aangevers petje van diens hoofd afgetrokken en in het water gegooid. Vervolgens is een worsteling tussen verdachte en aangever ontstaan, waarbij de vinger van verdachte in de mond van aangever terechtkwam. Aangever heeft op de vinger gebeten, ook nadat zij op de grond waren terechtgekomen en verdachte op aangever was gaan zitten. Verdachte heeft aangever vervolgens een aantal vuistslagen in het gezicht gegeven. Toen de vinger van verdachte los was gekomen, is verdachte opgestaan en is aangever in het water
gevallen.
Op filmbeelden die zijn opgenomen van een deel van het incident, heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte aangever, die op de grond ligt en door verdachte op de grond wordt gehouden, viermaal met kracht met zijn vuist tegen het gezicht slaat.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 7 november 2017 verklaard dat hij aangever klappen in het gezicht heeft gegeven en dat zijn hand waarmee hij aangever klappen heeft gegeven daarna bleek te zijn gebroken.
Blijkens een omtrent aangever [slachtoffer] opgemaakte geneeskundige verklaring heeft [deskundige 1] , arts afdeling Heelkunde locatie Westeinde, op 30 oktober 2016 bij aangever uitwendig letsel waargenomen, te weten een zwelling op het gehele aangezicht en bestond het vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel, te weten een neusfractuur. [deskundige 1] heeft voorts opgemerkt dat [slachtoffer] ernstig geïntoxiceerd was waardoor het medisch onderzoek werd bemoeilijkt.
Op 2 november 2016 is aangever nogmaals onderzocht bij het HMC Westeinde, ditmaal door [deskundige 2] , KNO-arts. Verschuur heeft geconcludeerd dat bij aangever sprake is van een forse contusie van het aangezicht met mogelijk een contusie van de neus.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vorenstaande bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - blijkt dat verdachte aangever op de grond heeft geduwd, op hem is gaan zitten en hem met kracht in het gezicht heeft gestompt, waardoor aangever forse kneuzingen heeft opgelopen in het aangezicht.
De rechtbank ziet zich dan gesteld voor de vraag of verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] , dan wel aan een poging daartoe, dan wel aan mishandeling van [slachtoffer] .
Voor de kwalificatie zware mishandeling is leidend de definitie van zwaar lichamelijk letsel, zoals neergelegd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en de uitleg die hieraan gegeven wordt in de geldende rechtspraak. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de begripsomschrijving voor zwaar lichamelijk letsel van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS): “Letsel waarvan volledig herstel valt te verwachten binnen zes maanden, waarbij medisch ingrijpen over het algemeen geïndiceerd is”.
Het door aangever opgelopen letsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien uit het dossier niet blijkt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest voor het herstel. Verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Uit de gedragingen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden afgeleid dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou veroorzaken. Verdachte heeft aangever immers meerdere malen met kracht met zijn vuist in het gezicht, een kwetsbaar lichaamsdeel, geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Door aldus te handelen blijkt dat verdachte de kans dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan ook daadwerkelijk heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van aangever, zoals subsidiair ten laste gelegd.