ECLI:NL:RBDHA:2017:14716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
09/819437-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met letsel als gevolg van een confrontatie op straat

Op 21 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 oktober 2016 in 's-Gravenhage betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een confrontatie waarbij hij de pet van het slachtoffer afnam en in het water gooide, het slachtoffer meerdere keren met kracht in het gezicht heeft geslagen terwijl deze op de grond lag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat zijn handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie had vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren en 40 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819437-16
Datum uitspraak: 21 november 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus/ heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] op de grond te duwen en/of op die [slachtoffer] te gaan zitten en/of die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht te stompen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer] met kracht in het gezicht en/of het bovenlichaam te schoppen;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] op de grond heeft geduwd en/of op die [slachtoffer] is gaan zitten en/of die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het bovenlichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2016 te 's-Gravenhage opzettelijke mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of tegen het hoofd en/of tegen het bovenlichaam heeft geschopt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 30 oktober 2016 in Den Haag heeft schuldig gemaakt aan (een poging) zware mishandeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, aangezien niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte.
Volgens de officier van justitie kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde zware mishandeling. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat het bij aangever geconstateerde letsel geen zwaar lichamelijk letsel betreft en dat niet is gebleken van een noodzaak tot medisch ingrijpen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte weliswaar aangever in het gezicht heeft geslagen en tegen zijn lichaam heeft geschopt, waarbij aangever in het water is terechtgekomen, maar dat verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit niet strafbaar is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer ten aanzien van het stompen, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces ten aanzien van de trap tegen het bovenlichaam van aangever, hetgeen ertoe zou leiden dat verdachte van het meer subsidiair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 30 oktober 2016 liep verdachte met zijn hond op een voetpad bij de Erasmusweg in Den Haag . Op enig moment naderde hij een bankje waarop een vrouw zat met een kinderwagen. Tegenover haar bevond zich een man, waarvan later is gebleken dat dit aangever [slachtoffer] was. Het pad was smal. Bij het passeren raakten aangever en verdachte elkaar bij de schouder. Verdachte liep enkele stappen door, maar is toen naar aangever teruggegaan en heeft aangevers petje van diens hoofd afgetrokken en in het water gegooid. Vervolgens is een worsteling tussen verdachte en aangever ontstaan, waarbij de vinger van verdachte in de mond van aangever terechtkwam. Aangever heeft op de vinger gebeten, ook nadat zij op de grond waren terechtgekomen en verdachte op aangever was gaan zitten. Verdachte heeft aangever vervolgens een aantal vuistslagen in het gezicht gegeven. Toen de vinger van verdachte los was gekomen, is verdachte opgestaan en is aangever in het water
Op filmbeelden die zijn opgenomen van een deel van het incident, heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte aangever, die op de grond ligt en door verdachte op de grond wordt gehouden, viermaal met kracht met zijn vuist tegen het gezicht slaat. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 7 november 2017 verklaard dat hij aangever klappen in het gezicht heeft gegeven en dat zijn hand waarmee hij aangever klappen heeft gegeven daarna bleek te zijn gebroken. [7]
Blijkens een omtrent aangever [slachtoffer] opgemaakte geneeskundige verklaring heeft [deskundige 1] , arts afdeling Heelkunde locatie Westeinde, op 30 oktober 2016 bij aangever uitwendig letsel waargenomen, te weten een zwelling op het gehele aangezicht en bestond het vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel, te weten een neusfractuur. [deskundige 1] heeft voorts opgemerkt dat [slachtoffer] ernstig geïntoxiceerd was waardoor het medisch onderzoek werd bemoeilijkt. [8]
Op 2 november 2016 is aangever nogmaals onderzocht bij het HMC Westeinde, ditmaal door [deskundige 2] , KNO-arts. Verschuur heeft geconcludeerd dat bij aangever sprake is van een forse contusie van het aangezicht met mogelijk een contusie van de neus. [9]
De rechtbank is van oordeel dat uit de vorenstaande bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - blijkt dat verdachte aangever op de grond heeft geduwd, op hem is gaan zitten en hem met kracht in het gezicht heeft gestompt, waardoor aangever forse kneuzingen heeft opgelopen in het aangezicht.
De rechtbank ziet zich dan gesteld voor de vraag of verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] , dan wel aan een poging daartoe, dan wel aan mishandeling van [slachtoffer] .
Voor de kwalificatie zware mishandeling is leidend de definitie van zwaar lichamelijk letsel, zoals neergelegd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en de uitleg die hieraan gegeven wordt in de geldende rechtspraak. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de begripsomschrijving voor zwaar lichamelijk letsel van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS): “Letsel waarvan volledig herstel valt te verwachten binnen zes maanden, waarbij medisch ingrijpen over het algemeen geïndiceerd is”.
Het door aangever opgelopen letsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien uit het dossier niet blijkt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest voor het herstel. Verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Uit de gedragingen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden afgeleid dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou veroorzaken. Verdachte heeft aangever immers meerdere malen met kracht met zijn vuist in het gezicht, een kwetsbaar lichaamsdeel, geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Door aldus te handelen blijkt dat verdachte de kans dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan ook daadwerkelijk heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van aangever, zoals subsidiair ten laste gelegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 30 oktober 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] op de grond heeft geduwd en op die [slachtoffer] is gaan zitten en die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Naar aanleiding van het gevoerde noodweerverweer overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte, terwijl hij het slachtoffer reeds was gepasseerd, als eerste de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht door de pet van het slachtoffer beet te pakken, deze van het hoofd af te trekken en in het water te gooien en hem vervolgens bij zijn schouders beet te pakken. Eerst na dit beetpakken door verdachte van de schouders van het slachtoffer is de situatie geëscaleerd en zijn beiden in een worsteling geraakt, waarbij het slachtoffer in de vinger van verdachte heeft gebeten, zij op de grond zijn terechtgekomen en verdachte het slachtoffer meerdere malen met kracht in het gezicht heeft gestompt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer. Dat brengt met zich dat het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Omdat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, gaat ook het beroep van de raadsman op noodweerexces niet op.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is dus eveneens strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging en subsidiair vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat bij bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft, negen dagen in voorarrest heeft verbleven en dat aangever een provocerende rol heeft gehad in het geheel. De raadsman heeft de rechtbank verzocht in dat geval te volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer een forse kneuzing aan het gezicht en de neus heeft opgelopen. De aanleiding voor verdachte tot het plegen van dit feit was gelegen in het feit dat naar zijn overtuiging het slachtoffer onvoldoende opzij was gegaan om verdachte te laten passeren, waardoor zij elkaar hadden geraakt en waarop aangever in zijn richting was gaan schelden. Wat hier ook van zij, verdachte heeft vervolgens op een afkeurenswaardige manier gereageerd en heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de strafmaat wel rekening mee dat uit het procesdossier naar voren is gekomen dat het slachtoffer dronken was en zich hinderlijk gedroeg.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 10 oktober 2017. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank weegt ook deze omstandigheid ten voordele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

7.De vordering van de benadeelde partij

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.741,-, bestaande uit € 1.291,- materiële schade en € 500,- immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
De vordering van de benadeelde partij is namens verdachte betwist, met dien verstande dat de raadsman de rechtbank primair heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman - overeenkomstig de pleitnota - verzocht slechts ten aanzien van één telefoon schadevergoeding toe te wijzen en de vordering van materiële en immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen. Met betrekking tot de vordering van immateriële schade heeft de raadsman voorts betoogd dat sprake is van eigen schuld van aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat hij tot een bedrag van € 578,- materiële schade heeft geleden (broek: € 170,-, telefoon:
€ 300,- en vrijwilligerswerk: € 108,-). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en de behandeling van de vordering, bij een nadere onderbouwing daarvan, een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De geleden immateriële schade stelt de rechtbank naar billijkheid en gelet op het eigen aandeel van het slachtoffer vast op een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

Aangezien vaststaat dat verdachte tot een bedrag van € 828,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een
taakstrafvoor de duur van
80 (TACHTIG) uren,
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht, is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partijter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 578,- (vijfhonderdenachtenzeventig euro) materiële schade en € 250,- (tweehonderdenvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van materiële schade voor het overige
niet-ontvankelijken bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 828,- (achthonderdachtentwintig euro) bestaande uit € 578,- (vijfhonderdenachtenzeventig euro) materiële schade en € 250,- (tweehonderdenvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Imami-Kalloemisier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016302632, van de politie eenheid Den Haag , district Den Haag Zuid, district recherche Den Haag Zuid, met bijlagen, ongenummerd.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2016, blad 1-3.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 december 2016, blad 3-6.
4.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 7 maart 2017.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting
6.Stuk van overtuiging, te weten een dvd met bewegende beelden d.d. 30 oktober 2016.
7.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2017.
8.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 16 november 2016, blad 3.
9.Een geschrift, te weten een brief van het HMC Westeinde, d.d. 20 december 2016.