ECLI:NL:RBDHA:2017:14705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
NL17.11380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een staatloze man geboren in 1990, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Eiser overhandigde een Grenzübertrittungsbescheinigung (GÜB), waaruit bleek dat hij Duitsland had verlaten. Echter, uit navraag bij de gemeente Flensburg bleek dat eiser had aangegeven vrijwillig terug te willen keren naar Syrië, wat de status van de GÜB beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat het bestaan van de GÜB op zich geen gevolgen heeft voor het recht op internationale bescherming. De rechtbank concludeerde dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet in Duitsland en dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.11380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2017

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1990,
v-nummer [nummer] ,
staatloos,
eiser,
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de minister van Veiligheid en Justitie, nu

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. M.P. Gaal- de Groot).

ProcesverloopBij besluit van 19 oktober 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.11381, plaatsgevonden op 8 november 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft dit op 20 november 2017 gedaan en eiser op 22 november 2017.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 23 november 2017.

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet in geschil dat Duitsland met een asielvergunning op 18 april 2016 internationale bescherming heeft verleend aan eiser. Evenmin is in geschil dat de Duitse gemeente Flensburg eiser op 21 augustus 2017 een zogenoemde
Grenzübertrittungsbescheinigung(hierna: GÜB) heeft afgegeven.
2. Eiser voert aan dat zijn asielvergunning is ingetrokken. Er is dus geen sprake meer van internationale bescherming in Duitsland. Dit blijkt uit het feit dat hem een vertrekplicht is opgelegd. In de GÜB staat namelijk dat eiser het Schengen-grondgebied per 21 september 2017 dient te verlaten. Als verweerder bij zijn vraagstelling aan de Duitse autoriteiten de vereiste zorgvuldigheid had betracht, hadden deze meer duidelijkheid kunnen verschaffen over zijn asielstatus, aldus eiser.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit een bericht van 5 oktober 2017 van het Duitse
Bundesamt für Migration und Flüchtlinge(hierna: Bundesamt) blijkt dat eiser daar nog steeds internationale bescherming geniet. Zijn asielvergunning geldt van 18 april 2016 tot 17 april 2019. De overgelegde GÜB kan daar niet aan af doen, nu deze niet noodzakelijk betekent dat eiser geen asielstatus meer heeft, aldus verweerder.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hier van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
5. Omdat het de rechtbank uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet helder werd wat de betekenis is van een GÜB, heeft zij partijen in de gelegenheid gesteld hierover nadere informatie te verstrekken.
6. Verweerder heeft op 20 november 2017 een verklaring van die datum van een medewerker van de gemeente Flensburg overgelegd. De ambtenaar verklaart daarin dat eiser bij deze gemeente heeft aangegeven vrijwillig terug te willen keren naar Syrië en dat hij daarom de GÜB kreeg. Door dit document te laten ondertekenen door de Duitse autoriteiten bij uitreis of in het land van herkomst, kan eiser aantonen dat hij het Schengengebied daadwerkelijk heeft verlaten. De ambtenaar verklaart verder dat het document nog niet is teruggekomen. Eiser heeft nog steeds een geldige verblijfstitel en kan terugkeren naar Flensburg.
6.1
Eiser heeft op 22 november 2017 een reactie gegeven. De strekking hiervan is dat hij verplicht was Duitsland te verlaten, maar dat hij dit niet nader kan onderbouwen.
7. De rechtbank overweegt dat het bericht van 5 oktober 2017 van het Bundesamt op het eerste gezicht strijdig lijkt te zijn met de bewoordingen van de GÜB. Uit het eerste document blijkt immers dat eiser internationale bescherming geniet, terwijl eiser in het tweede wordt gesommeerd om het Schengen-grondgebied te verlaten. De verklaring van de gemeente Flensburg van 20 november 2017 maakt echter duidelijk dat het bestaan van een GÜB op zich nog geen consequenties heeft voor het recht op internationale bescherming. Het al dan niet verlaten van het Schengen-grondgebied zoals verwoord in het GÜB is kennelijk afhankelijk van de wil van eiser om vrijwillig terug te keren naar zijn land van herkomst. Eisers stelling dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, mist daarom feitelijke grondslag. Die grondslag kan hoe dan ook niet worden gevonden in de GÜB. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. De aanvraag is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Nikkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel