ECLI:NL:RBDHA:2017:14704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
nl17 6135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid en geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 december 2017, wordt de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. De eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft op 3 november 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en hierdoor problemen ondervindt in zijn land van herkomst. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op 10 april 2017, met de motivering dat de seksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig is.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze afwijzing beoordeeld. Tijdens de zitting op 27 november 2017 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zijn onderzoek naar de seksuele gerichtheid van de eiser heeft uitgevoerd volgens de geldende werkinstructies. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn seksuele identiteit en de gevolgen daarvan.

De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de eiser over zijn homoseksualiteit en de problemen die hij heeft ondervonden, niet overtuigend zijn. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn oordeel dat de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid van de eiser niet is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. de Raad),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Berben).

ProcesverloopBij besluit van 10 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.A.H. Ali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 3 november 2015 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser worden geloofwaardig geacht. De seksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen worden niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser heeft in beroep verweerders conclusie over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas betwist. Op hetgeen in dat verband is aangevoerd, wordt hieronder ingegaan.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn onderzoek naar de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser heeft verricht overeenkomstig Werkinstructie (WI) 2015/9. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dat asielmotief wordt rekening gehouden met het feit dat seksuele gerichtheid niet met sluitend bewijs aannemelijk kan worden gemaakt, terwijl anderzijds als uitgangspunt geldt dat het louter stellen ervan niet voldoende is. De vreemdeling krijgt in het gehoor de kans om zijn relaas te doen en aan hem worden vragen gesteld over thema’s die in de WI staan beschreven. Het hangt af van de specifieke zaak welk gewicht toekomt aan de antwoorden op deze vragen, maar in zijn algemeenheid ligt het zwaartepunt op antwoorden op vragen over de eigen ervaringen (o.a. bewustwording en zelfacceptatie) van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is.
5. De rechtbank volgt eiser niet in diens stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers - mede cultureel bepaalde - aard om niet makkelijk over zaken als homoseksualiteit te praten. Van iemand die zijn seksuele gerichtheid ten grondslag legt aan een asielaanvraag, mag worden verwacht dat hij inzicht geeft in zijn persoonlijke gevoelens hierover. Eiser is daartoe uitgenodigd in een uitgebreid nader en aanvullend gehoor, waarbij - anders dan eiser in beroep stelt - wel degelijk is doorgevraagd. Hij heeft hierbij niet aangegeven niet tot het beantwoorden van (bepaalde) vragen in staat te zijn. Evenmin had hij na afloop ervan, of in de correcties en aanvullingen op- of aanmerkingen op het gesprek.
6. Eiser heeft in beroep gewezen op zijn aanbod tot het overleggen van beeldmateriaal waarop hij is te zien. De geloofwaardigheid van een seksuele gerichtheid wordt echter primair beoordeeld aan de hand van de eigen verklaringen van de vreemdeling. Indien die onvoldoende overtuigend zijn, kan dat niet worden gecompenseerd met het overleggen van beeldmateriaal.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop hij zich bewust is geworden van zijn homoseksualiteit en wat dit met hem deed.
8. Verweerder heeft hierbij onder meer opgemerkt dat eisers verklaring dat hij voor zijn eerste seksuele ervaring niet wist van het bestaan van homoseksualiteit en hier ook niet nieuwsgierig naar was geweest, niet goed te rijmen is met eisers andere verklaring dat hij met leeftijdsgenoten over seks praatte en dat hij seks met jongens een aantrekkelijker onderwerp vond. Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat hij niet bekend was met het begrip homoseksualiteit. Hij is namelijk afkomstig is uit een traditionele wijk, waar een dergelijke term niet gebezigd wordt, zo stelt hij. Dit doet echter niet af aan verweerders tegenwerping en laat onverlet dat van eiser wordt verwacht dat hij op een overtuigende en inzichtelijke wijze verklaart over de ontwikkeling van zijn seksuele identiteit.
9. Op vragen hoe eiser min of meer plotsklaps wist dat hij homoseksueel is heeft hij geantwoord dat
“in contact komen met een meisje moeilijk is en omdat ik heb ervaren dat met mannen ook wel een goed gevoel geeft en dat wel mogelijk is, heb ik besloten om toch met jongens seks te hebben.”Verweerder heeft hierover terecht gesteld dat deze verklaring meer lijkt te wijzen op de vervulling van een seksuele behoefte bij eiser, dan dat eiser hiermee inzicht geeft in de bewustwording van zijn seksuele gerichtheid. De rechtbank volgt eiser niet in diens stelling dat zijn verklaringen door een dergelijke uitleg uit hun context zijn gehaald.
10. Verder heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat eiser geenszins inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tijdens zijn huwelijk is omgegaan met de gestelde seksuele gerichtheid. Ook hierover heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser zich vooral heeft uitgesproken over het hebben van seks met zijn echtgenote en niet wat zijn huwelijk verder met hem deed. Eisers stelling in beroep dat zijn – gearrangeerde – huwelijk niet gekenmerkt werd door intimiteit en dat hij zich om die reden niet anders hoefde te gedragen dan buiten het huwelijk, laat onverlet dat eiser hierover niet meer heeft verklaard, terwijl hem daar wel naar is gevraagd.
11. Aan het bestreden besluit ligt daarnaast ten grondslag dat eiser niet inzichtelijk heeft verklaard hoe hij tot de – door hem gestelde – volledige acceptatie van zijn homoseksualiteit is gekomen. Hierbij heeft verweerder gewezen op eisers verklaring dat hij hoopte dat hij door te trouwen met een vrouw misschien afstand zou kunnen nemen van zijn interesse in mannen. Verweerder stelt terecht dat die verklaring niet wijst op volledige acceptatie.
12. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eisers verklaringen over de verschillende relaties met jongens aan de oppervlakte blijven.
13. Verweerder heeft tegengeworpen dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over de ondervonden problemen. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op de verklaringen van eiser over de situaties waarin hij is betrapt. Eisers reactie dat elk situatie waarin hij seks zou hebben met een man risico’s meebrengt, laat onverlet dat de wijze waarop zou zijn betrapt niet is te rijmen met de volgens eiser betrachte voorzichtigheid.
14. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser en zijn partner tegenstrijdig hebben verklaard over de precieze plaats waar zij zijn betrapt tijdens het hebben van seks. Dat zij beiden hebben verklaard te zijn betrapt in het gebouw waar zij werkten, doet daar niet aan af.
15. Ten slotte heeft verweerder terecht bij zijn beoordeling betrokken dat eiser, noch diens partner in hun afzonderlijke aanmeldgehoren en eerste gehoren hebben gemeld dat zij een relatie hebben.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de gestelde seksuele gerichtheid van eiser, noch de door hem in verband daarmee gestelde problemen, geloofwaardig zijn.
17. De stelling dat eiser lid is van het COC leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de geloofwaardigheid van een seksuele gerichtheid wordt beoordeeld aan de hand van eigen verklaringen van de vreemdeling.
Voor zover eiser ter onderbouwing van zijn verklaringen in beroep nog kopieën heeft overgelegd van twee documenten betreffende het onderzoek naar het incident waarbij eiser is betrapt, heeft verweerder de rechtbank laten weten dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de authenticiteit van beide documenten. In het licht van hetgeen hierboven is overwogen, leiden de beide documenten dan ook niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
18. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel