ECLI:NL:RBDHA:2017:14691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
AWB 17_11014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Jansen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui. De eiser, geboren in Sierra Leone, had op 24 februari 2017 een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd bij besluit van 13 april 2017 buiten behandeling gesteld, wat door de eiser werd bestreden. Tijdens de zitting op 11 oktober 2017 werd het onderzoek gesloten, waarbij de rechtbank de argumenten van beide partijen heeft gehoord.

De rechtbank overwoog dat de eiser in de primaire fase van de aanvraag niet de gevraagde medische stukken had overgelegd, wat leidde tot de buiten behandelingstelling van de aanvraag. Eiser had in bezwaar wel de relevante medische stukken overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdeed aan de conclusie dat het primaire besluit juist was. De rechtbank volgde de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het bestuursorgaan niet verplicht is om ontbrekende gegevens die na het besluit zijn overgelegd, in de heroverweging te betrekken.

De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek, omdat verweerder in de bezwaarfase niet had onderzocht of hij gebruik zou maken van zijn bevoegdheid om de nieuwe gegevens in de beoordeling te betrekken. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was, omdat het procesbelang van de eiser aanwezig was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van € 990,- aan de eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 mei 2017 (bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Sierra Leoonse nationaliteit.
2. Op 24 februari 2017 heeft eiser een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingediend.
3. Bij besluit van 13 april 2017 (primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
5. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard.
6. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Verweerder heeft in perioden vòòr de aanvraag van 24 februari 2017 aan eiser meermalen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Op 16 mei 2017 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor toepassing van dit artikel ingediend. Bij besluit van 12 juli 2017 is deze aanvraag ingewilligd en is uitstel van vertrek verleend van 16 mei 2017 tot 16 mei 2018.
Gezien de voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep inzake de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit is het geval als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijke betekenis kan hebben. Als dat niet zo is, dan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat eiser in deze procedure procesbelang heeft. Immers in toekomstige procedures kan het relevant zijn dat eiser voortdurend rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Bij eiser is er thans sprake van een zogenoemde “verblijfsgat” gedurende de periode van 24 februari 2017 tot en met 15 mei 2017.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat in het bestreden besluit de buiten behandelingstelling van de aanvraag is gehandhaafd. Voor zover in dat besluit is gesteld dat de aanvraag is afgewezen, is er sprake van een verschrijving.
9. Tussen partijen staat vast dat eiser voor het primaire besluit niet de gevraagde medische stukken heeft overgelegd. Partijen zijn dan ook met elkaar eens dat verweerder in het primaire besluit de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft ter zitting erkend dat verweerder daarbij artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op een juiste wijze heeft toegepast.
10. In bezwaar heeft eiser wel de relevante medische stukken overgelegd.
11. Ter zitting heeft verweerder met een verwijzing naar zijn verweerschrift betoogd dat het overleggen van die stukken in bezwaar niet afdoet aan zijn conclusie dat het primaire besluit juist is. Volgens verweerder is de bezwaarprocedure niet bedoeld om alsnog een inhoudelijk oordeel te krijgen op de aanvraag, waar eiser in de primaire besluitvormingsfase heeft nagelaten om de benodigde stukken te overleggen, ondanks daartoe meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld.
12. Eiser is van mening dat verweerder dat ten onrechte niet heeft gedaan. Volgens eiser is de bezwaarfase juist bedoeld voor een volledige heroverweging.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is, zoals de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State heeft geoordeeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5181, het bestuursorgaan na een juiste toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet gehouden ontbrekende gegevens en bescheiden die na het nemen van het besluit op de aanvraag alsnog zijn overgelegd, bij de heroverweging in aanmerking te nemen, maar staat dit het bestuursorgaan wel vrij. Het bestuursorgaan mag de desbetreffende gegevens alsnog betrekken in de behandeling van het bezwaarschrift, overeenkomstig artikel 7:11 van de Awb. Er is geen verplichting om in die gevallen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
14. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de bezwaarfase niet is onderzocht of hij van zijn voornoemde bevoegdheid gebruik zou maken. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek. Ter zitting heeft verweerder ook verklaard dat, indien dat onderzoek wel zou hebben plaatsgevonden, er conform zijn beleid van die bevoegdheid geen gebruik zou worden gemaakt. Eiser heeft dit laatste niet betwist.
Uit het voorgaande volgt dat indien verweerder in het bestreden besluit wel gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid, de uitkomst daarvan, gezien het beleid, zou zijn geweest dat het bezwaar ook in dat geval ongegrond zou worden verklaard. Gezien deze conclusie zal de rechtbank het geconstateerde gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,- in verband met het beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 990,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.