ECLI:NL:RBDHA:2017:14548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
NL17.13903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op 1 juli 2017 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hij stelt dat hij pas na vrijlating een paspoort kan aanvragen en dat verweerder de uitzetting moet faciliteren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting te bewerkstelligen en dat eiser zelf geen actie heeft ondernomen om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat het tijdsverloop de voortduring van de maatregel onevenredig bezwarend maakt, vooral gezien zijn gezinsleven met een zwangere partner en dochter. De rechtbank heeft echter verwezen naar eerdere uitspraken waarin is overwogen dat eiser niet voor een lichter middel in aanmerking komt, gezien zijn eerdere overtredingen van de meldplicht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 juli 2017 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser heeft gesteld de Surinaamse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 oktober 2017 (NL17.10537) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Hij voert daartoe aan – samengevat weergegeven – dat hem tijdens de presentatie bij de Surinaamse vertegenwoordiging in juli 2017 is medegedeeld dat hij pas na vrijlating met succes een paspoort kan aanvragen. Volgens eiser rust in dit kader een plicht op verweerder om de uitzetting te faciliteren en zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. Deze plicht, die voortvloeit uit artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gaat volgens eiser alsmaar zwaarder wegen, nu er sinds de inbewaringstelling al bijna vijf maanden zijn verstreken. Volgens eiser blijkt voorts uit het dossier dat verweerder enkel standaard rappels naar Suriname heeft gestuurd, terwijl bekend is dat eiser al eerder zonder resultaat in bewaring is gesteld en duidelijk is dat de Surinaamse autoriteiten niet meewerkend zijn en de rappels naast zich neerleggen.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Uit de voortgangsrapportage van 30 november 2017 blijkt dat eiser op 7 september 2017 in persoon is gepresenteerd bij de Surinaamse vertegenwoordiging, die het verzoek om ten behoeve van eiser een laissez-passer af te geven in onderzoek hebben genomen. Verweerder heeft voor het laatst op 30 november 2017 geïnformeerd naar de voortgang van dit onderzoek. Gebleken is voorts dat verweerder op 21 november 2017 voor het laatst een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Uit het verslag van dit gesprek komt naar voren dat eiser zelf geen activiteiten heeft verricht om te proberen het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen. De stelling van eiser dat hij alleen in vrijheid iets kan ondernemen om zijn vertrek te bewerkstelligen wordt, net als in de uitspraak van 25 oktober 2017, niet gevolgd. Eisers standpunt dat de Surinaamse autoriteiten niet meewerkend zijn en rappels naast zich neerleggen kan voorts wegens het ontbreken van een nadere onderbouwing niet slagen. De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser voert verder aan dat het tijdsverloop de voortduring van de maatregel onevenredig bezwarend maakt en dat het belang van eiser naarmate de tijd verstrijkt alsmaar zwaarder weegt. Eiser heeft een gezinsleven met zijn partner en dochter. Daarbij is zijn partner zwanger en verloopt de zwangerschap moeizaam. Hierdoor is het volgens eiser moeilijk om van elkaar gescheiden te leven.
Voor zover eiser hiermee betoogt dat verweerder een lichter middel dan bewaring moet toepassen, wordt verwezen naar hetgeen in de uitspraak van 24 juli 2017 (NL17.4440) al ten aanzien van eisers dochter en zwangere partner is overwogen. De partner van eiser heeft in die zaak ter zitting verklaard dat eiser zijn dochter al twee jaar niet gesproken heeft. Daarbij is de rechtbank in die zaak gebleken dat eiser niet met zijn partner en dochter samenwoont. Verder is in die zaak niet betwist dat de steun die zij elkaar verlenen niet in telefonisch overleg kan plaatsvinden. Verwezen wordt voorts nogmaals naar de uitspraak van 25 oktober 2017, waarin is overwogen dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voor toepassing van een lichter middel in aanmerking komt, nu hij zich naar aanleiding van de opheffing van een eerdere bewaring niet aan de hem destijds opgelegde meldplicht heeft gehouden en evenmin is gebleken dat hij in de periode dat hij zich in vrijheid bevond actie heeft ondernomen om een nieuw paspoort van de Surinaamse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser ter onderbouwing van zijn huidige beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.