ECLI:NL:RBDHA:2017:14546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
NL17.13381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te bezitten. De maatregel van bewaring was op 30 augustus 2017 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 1 december 2017 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich richtte op de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de omstandigheden rondom de verwijdering van eiser naar Egypte. Eiser voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, onderbouwd met rapportages van de autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende aanwijzingen waren dat de autoriteiten van Egypte bereid waren om een laissez passer af te geven, en dat er geen reden was om aan te nemen dat er geen redelijke termijn voor een presentatie bij de Egyptische vertegenwoordiging zou zijn.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij een redelijke vent is die gesteld is op zijn vrijheid, en dat een meldplicht volstond in plaats van bewaring. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin werd overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 augustus 2017 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 1 december 2017 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser heeft gesteld de Egyptische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 oktober 2017 (in de zaak NL17.10463) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig was.
Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Hij verwijst hiertoe naar de voortgangsrapportage van 23 november 2017 en het verslag van het vertrekgesprek van 21 november 2017, waaruit blijkt dat de op 21 november 2017 geplande presentatie bij de Egyptische vertegenwoordiging op het laatste moment door de consul is geannuleerd. Eiser stelt dat deze gang van zaken voor rekening en risico van verweerder dient te komen, te meer omdat niet inzichtelijk is gemaakt waarom eiser door de vertegenwoordiging van Egypte geweigerd is.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op
6 september 2017 aan de Egyptische autoriteiten heeft verzocht om ten behoeve van eiser een laissez passer (LP) af te geven. Hoewel uit de voortgangsrapportage inderdaad blijkt dat de presentatie van eiser bij de Egyptische vertegenwoordiging op 21 november 2017 niet is doorgegaan, blijkt daaruit ook dat er zo spoedig mogelijk een nieuwe presentatie zal worden gepland. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat er niet alsnog binnen een redelijke termijn een presentatie zal plaatsvinden. Voor zover eiser betoogt dan hem op 21 november 2017 om persoonlijke redenen de toegang tot de Egyptische vertegenwoordiging is geweigerd, wordt overwogen dat dit betoog bij gebrek aan nadere onderbouwing niet kan slagen. De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser voert verder aan dat hij een redelijke vent is die is gesteld op zijn vrijheid, en dat daarom een meldplicht volstaat. Voor zover eiser hiermee betoogt dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan, verwijst de rechtbank naar hetgeen in de eerdere uitspraak van 18 september 2017 (in de zaak NL17.8010) al ten aanzien van het toepassen van een lichter middel is overwogen. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.