Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2017 in de zaak tussen
[verzoeker] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
De voorzieningenrechter merkt het verzoek om een voorlopige voorziening aan als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
Overwegingen
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit3. Verzoeker voert aan dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaarschrift. Hij heeft verweerder op 24 augustus 2017 in gebreke gesteld en hij heeft hem gevraagd binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar te nemen. Omdat verweerder daaraan niet tijdig heeft voldaan, is hij dwangsommen verschuldigd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit voor het indienen van het bezwaarschrift 1 punt toegekend met een waarde van € 496,-, en daarop de wegingsfactor 0,25 toegepast, zodat verweerder een proceskostenvergoeding van € 124,- heeft toegekend.
Verweerder heeft desgevraagd niet kunnen toelichten waarom hij het gewicht van de zaak heeft aangemerkt als ‘zeer licht’ en zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Gezien de aard van de zaak, waardeert de voorzieningenrechter daarom het gewicht van de zaak als ‘gemiddeld’. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet de wegingsfactor 1 toegepast.
De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.237,50 te betalen in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 495,- in verband met het beroep.