ECLI:NL:RBDHA:2017:14359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
09/827029-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbele poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet, geen voorbedachte raad, gevangenisstraf van 7 jaren

Op 7 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 14 januari 2017 in 's-Gravenhage een dubbele poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1974 en thans preventief gedetineerd, heeft met een semi-automatisch pistool meerdere keren op twee personen geschoten, waarbij beiden gewond raakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de slachtoffers van het leven te beroven, maar niet met voorbedachte rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers zouden komen te overlijden, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft echter geen bewijs gevonden voor kalm beraad en rustig overleg, wat noodzakelijk is voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad. De verdachte is vrijgesproken van poging tot moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827029-17
Datum uitspraak: 7 december 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 april 2017, 12 juli 2017, 5 oktober 2017 (alle pro forma) en 23 november 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam, door de verdachte en door de benadeelde partijen en hun raadsvrouw mr. L.A.M.G. Wellen, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij te 's-Gravenhage, op of omstreeks 14 januari 2017, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk na rustig overleg en kalm beraad met een semi automatisch pistool (FN, 7.65 mm), in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de
richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 14 januari 2017 omstreeks 01:57 uur werd de politie door de centrale meldkamer gestuurd naar de [adres ] te Den Haag waar zojuist een schietpartij had plaatsgevonden waarbij twee personen gewond waren geraakt. [2] Ter plaatse in de woning waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de latere aangevers (hierna ook: aangevers), aanwezig. Zij verklaarden dat zij door [verdachte] waren neergeschoten. [3] Kort daarna, omstreeks 02:17 uur werd de verdachte op de rijksweg A12 aangehouden. Bij de verdachte werd een vuurwapen en munitie aangetroffen. [4] De verdachte heeft erkend dat hij met dit wapen in de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten en dat aangevers daarbij zijn geraakt. [5]
Wapen
Het bij de verdachte aangetroffen wapen betreft een semi automatisch pistool, FN 7,65 mm. [6]
Letsel [slachtoffer 2]
Blijkens de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] is op 14 januari 2017 het volgende uitwendige letsel bij hem geconstateerd:
- schampwond 1,5 cm links aan de basis van de penis;
- schampwond 5 mm links op balzak;
- wond 5 mm binnenzijde linker lies;
- wond 5 mm achterzijde bovenbeen, 10 cm onder de bilplooi;
- wond 5 mm in het midden van rechterbil;
- wond 5 mm achterzijde rechterbovenbeen, ongeveer 10 cm onder bilplooi. [7]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) werden bij het lichamelijk onderzoek van [slachtoffer 2] op 21 februari 2017 littekens waargenomen ter hoogte van de linkerbil (circa 79 cm ten opzichte van de voetzoolrand), aan de achterzijde van beide bovenbenen (beide circa 70 cm ten opzicht van de voetzoolrand), aan de linkerlies (circa 77 cm ten opzichte van de voetzoolrand), aan de linker balzak en aan de linkerzijde van de penis.
De combinatie van de aangetroffen littekens is het meest passend bij twee schotbanen dóór het lichaam, te weten één door de rechterbil en door het rechterbovenbeen en één door het linkerbeen, met schampen van de genitaliën. Mogelijke gevolgen van schotwonden in de omgeving van het kleine bekken, de genitaliën en de bovenbenen, bestaan uit al dan niet levensbedreigende bloedingen, infecties en/of beschadigingen met functieverlies. [8]
Letsel [slachtoffer 1]
Blijkens de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] is op 14 januari 2017 het volgende uitwendige letsel bij haar geconstateerd:
- 2 x wond 5 mm doorsnee zijkant linker bovenbeen;
- 2 x wond 5 mm doorsnee binnenkant linker bovenbeen;
- 1 x wond 5 mm doorsnee zijkant rechter bovenbeen;
- 1 x wond 5 mm binnenkant rechter bovenbeen. [9]
Door het NFI werden bij het lichamelijk onderzoek van [slachtoffer 1] op 21 februari 2017 huidperforaties waargenomen aan de buitenzijde van het linkerbovenbeen (circa 88 cm en circa 81 cm ten opzichte van de voetzoolrand), aan de binnenzijde van het linkerbovenbeen (circa 73,5 cm en circa 82 cm (in de liesplooi) ten opzichte van de voetzoolrand), aan de buitenachterzijde van het rechterbovenbeen (circa 60,5 cm ten opzichte van de voetzoolrand) en aan de voor-binnenzijde van het rechterbovenbeen (circa 12 cm voetwaarts van de liesplooi en circa 70 cm ten opzichte van de voetzoolrand). De combinatie van de aangetroffen littekens is het meest passend bij tenminste twee schotbanen dóór het lichaam, te weten twee door het linkerbovenbeen waarbij één tevens het rechterbovenbeen perforeerde, of drie separate schotbanen door de benen. Mogelijke gevolgen van schotwonden in de bovenbenen bestaan uit al dan niet levensbedreigend verlopende bloedingen, infecties en/of beschadigingen met functieverlies. [10]
Sporenonderzoek
In de woning zijn in totaal acht hulzen en zeven kogelpunten aangetroffen. Buiten op straat ter hoogte van de woning aan de [adres ] is nog één huls aangetroffen. [11] Uit het sporenonderzoek in de woning komt naar voren dat er minimaal twee kogelbanen zijn te reconstrueren, te weten:
- een doorschot door de haldeur, op een hoogte van 124,5 cm (gemeten vanaf de vloer) onder een hoek -4 graden ten opzichte van waterpas, die vervolgens is gericocheerd en door een vitrage op een hoogte van 53,6 cm uiteindelijk is terechtgekomen in de houten tuindeur op een hoogte van 50,2 cm;
- een schotbeschadiging op een stoelzitting van een eetkamerstoel, op een hoogte van 104,1 cm (gemeten vanaf de vloer) en een schotbeschadiging op een stoelzitting van een eetkamerstoel op een hoogte van 98,0 cm (gemeten vanaf de vloer), die via een vitrage op een hoogte van 51,1 cm is geëindigd in de houten tuindeur op een hoogte van 48,6 cm. [12]
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de verdachte opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft geprobeerd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven en zo ja, of hij dat met voorbedachten rade heeft gedaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair bewezenverklaring van poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderd. Volgens de officier van justitie is er op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet en tevens van voorbedachte raad. Subsidiair, mocht de rechtbank de voorbedachte raad niet bewezen achten, heeft zij de bewezenverklaring van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevorderd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte niet het vereiste opzet had op de levensberoving van beide aangevers, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte is naar de woning van de slachtoffers gegaan omdat hij bang en boos was en hij heeft het wapen gebruikt om daarmee te dreigen en te waarschuwen. De dreigende positie die de verdachte had willen innemen is uit de hand gelopen. De verdachte heeft zo laag mogelijk gericht op de benen geschoten. Als de verdachte iemand had willen doden, dan had hij wel hoger geschoten, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van hetgeen onder 3.1 is weergegeven alsmede van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd.
3.4.1
Opzet op de levensberoving
Verklaringen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte het wapen op hem richtte en dat de verdachte op hem schoot. De verdachte had zijn arm voor zich uitgestrekt met het wapen in zijn hand. De afstand tussen het wapen en hem was ongeveer 50 cm. [13] [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat de verdachte hem eerst in zijn scrotum schoot en vervolgens, nadat [slachtoffer 2] zich had afgewend, in zijn bil. [14]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte meerdere keren in haar benen heeft geschoten [15] en dat zij in haar beide bovenbenen is geraakt. [16]
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 november 2017 verklaard dat hij met een pistool en munitie naar de woning van de aangevers is gegaan, dat hij het wapen heeft geladen voordat hij naar binnen ging, dat hij op een gegeven moment in de woning in het bijzijn van de aangevers het wapen heeft doorgeladen en dat hij vervolgens schoten heeft gelost, waarbij de aangevers zijn geraakt. Tijdens het schieten was de afstand tussen hem en de aangevers ongeveer twee meter. De verdachte heeft verklaard dat hij bij het schieten het wapen op de benen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gericht en wel zo laag mogelijk, omdat hij de aangevers niet wilde doden. Als hij dat had willen doen dan had hij de aangevers wel in hun hoofd of borst geschoten, aldus de verdachte. Op de vraag hoe het dan kan dat de aangevers niet in de onderbenen maar bovenaan de bovenbenen, respectievelijk in een bil en in het scrotum zijn geraakt, heeft de verdachte geantwoord dat hij daar geen verklaring voor heeft. Hij heeft verklaard dat hij het wapen tijdens het schieten vasthield met één hand, maar dat hij dat bij de schietvereniging gewend was en dat hij bij het schieten geen last had van terugslag. Geconfronteerd met het feit dat er in de woning ook vrijwel horizontale kogelbanen zijn gereconstrueerd, heeft de verdachte verklaard dat het wapen in die gevallen mogelijk iets naar boven was gekanteld. [17]
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers over de toedracht die heeft geleid tot het bij hen aangetroffen letsel. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte in de woning van de aangevers op korte afstand meermalen met een pistool, die hij in één hand vasthield, gericht op beide aangevers heeft geschoten, telkens ter hoogte van de heup. De rechtbank gelooft de verdachte niet waar hij verklaart dat hij zo laag mogelijk op de benen zou hebben gericht. Dat valt immers niet te rijmen met de plaats van de verwondingen bij de aangevers. Ook de verdachte heeft dat verschil niet kunnen uitleggen.
De vraag is nu of de verdachte met zijn handelen opzettelijk heeft getracht de aangevers te doden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor ‘boos opzet’ op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het handelen van de verdachte was weliswaar levensgevaarlijk – hierop zal in het navolgende nader worden ingegaan – maar was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet zo evident gericht op het doden van aangevers, dat hieruit kan worden opgemaakt dat de verdachte met dat directe opzet aangevers heeft beschoten. In dat geval had het immers meer voor de hand gelegen dat de verdachte aangevers in een ander deel van het lichaam of het hoofd had beschoten, iets waartoe de verdachte alle gelegenheid heeft gehad, maar wat hij niet heeft gedaan. Ook voor het overige zijn er geen overtuigende bewijsmiddelen die erop duiden dat de verdachte de dood van aangevers tot doel had.
Dat neemt niet weg dat sprake kan zijn van zodanig levensgevaarlijk handelen dat de kans aanmerkelijk was dat de aangevers daardoor zouden komen te overlijden. Indien de verdachte zich daarvan bewust was en desondanks toch zo heeft gehandeld, daarmee de mogelijke dood van aangevers voor lief nemend, is sprake van voorwaardelijk opzet. Juridisch geformuleerd is daarom de vraag aan de orde of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg – de dood – zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Naar algemene ervaringsregels levert het op korte afstand meermalen met een pistool, die in één hand wordt vastgehouden, gericht schieten op personen, telkens ter hoogte van de heup, de aanmerkelijke kans op dat die personen daardoor komen te overlijden. Niet alleen bevinden zich op heuphoogte, bijvoorbeeld in de liesstreek, (slag)aders die geraakt kunnen worden, met mogelijk dodelijk gevolg, tevens moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van enige afwijking in de schotbaan indien op een dergelijke wijze wordt geschoten. Indien het met één hand vastgehouden pistool tijdens het schieten een beetje kantelt, kunnen ook andere delen van het lichaam worden geraakt, bijvoorbeeld de buik met daarin kwetsbare organen. Dat dergelijk kantelen van het pistool bij het schieten door de verdachte kon plaatsvinden, met een meer horizontale schotbaan tot gevolg, is ook daadwerkelijk gebleken. Daarbij komt dat beide aangevers in beweging waren, wat de kans vergrootte dat zij elders in het lichaam zouden worden geraakt.
Ook de verdachte moet zich ten tijde van het incident van deze aanmerkelijke kans bewust zijn geweest. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard in te zien dat het ook heel anders had kunnen aflopen, maar dat hij zich daarvan tijdens het incident niet bewust is geweest, omdat hij toen te zeer onder invloed was van alcohol. Dit laatste gelooft de rechtbank niet. Weliswaar staat vast dat de verdachte ten tijde van het incident onder invloed was van alcohol, maar de verdachte – een geoefend drinker – heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat hij niet dronken was, dat hij naar de woning van de aangevers is gereden en dat ook prima kon en dat hij zich de details van de gebeurtenissen goed kan herinneren. Daaruit volgt dat de verdachte niet zodanig onder invloed was van drank dat zijn bewustheid van de gevaren van zijn handelen als ontoereikend moet worden aangemerkt.
Uit het feit dat de verdachte desondanks toch heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan, moet worden opgemaakt dat de verdachte kennelijk genoemde aanmerkelijke kans op de dood van aangevers op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op voor aangevers dodelijk gevolg van zijn handelen heeft aanvaard en daarmee het voorwaardelijk opzet heeft gehad op zowel de dood van [slachtoffer 2] als van [slachtoffer 1] .
3.4.2
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is dat bij de verdachte sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft neergeschoten.
Zoals hiervoor onder 3.4.1 is weergegeven is de verdachte met een geladen pistool naar de woning van de aangevers gegaan, waar hij een aantal schoten heeft gelost en waarbij hij de aangevers heeft geraakt. Uit de omstandigheid dat de verdachte het wapen heeft geladen voordat hij de woning betrad, zou kunnen worden opgemaakt dat hij toen al van plan was met het wapen te gaan schieten. Daar staat tegenover dat hij het wapen pas heeft doorgeladen tijdens de confrontatie met de aangevers in de woning. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de beslissing om daadwerkelijk schoten te lossen en daarbij ook nog eens gericht op aangevers te schieten op de wijze zoals hij heeft gedaan, werd ingegeven door de gebeurtenissen ter plaatse. Niet onaannemelijk is dat hij het wapen had meegenomen om daarmee te dreigen, zoals de verdachte zelf heeft verklaard, en dat hij alle opties om gebruik te maken van het wapen daarbij heeft opengehouden. Mogelijk heeft het enkele tonen van het wapen aan aangevers niet het door de verdachte gewenste effect gehad en is hij daarop gaan schieten. Hoe dan ook, bewijs voor een daadwerkelijk planmatige, vooraf gemaakte keuze om te schieten op de wijze zoals de verdachte heeft gedaan ontbreekt. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Dit betekent dat geen sprake is van poging tot moord, maar van poging tot doodslag.
3.4.3
Conclusie
Op grond van de weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 14 januari 2017 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
te 's-Gravenhage, op 14 januari 2017, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk met een semi automatisch pistool (FN, 7.65 mm), een aantal kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van een dubbele poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) wordt gelast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – bij eventuele bewezenverklaring – rekening te houden met het advies van de psychiater dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten en dat de verdachte openstaat voor deelname aan een behandeling, zoals geadviseerd door de psychiater en de reclassering. Verzocht wordt de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte is in zijn boosheid over de volgens hem verkeerde manier waarop de slachtoffers – goede bekenden van de verdachte – zijn vrouw hadden bejegend, midden in de nacht naar de woning van zijn slachtoffers gegaan, waar hij vervolgens na aanbellen ongevraagd met een wapen in zijn hand naar binnen is gegaan. Vervolgens heeft hij zonder duidelijke aanleiding negen kogels afgevuurd, waarvan een aantal kogels op die slachtoffers, waarbij beide slachtoffers meermalen op heuphoogte zijn geraakt. De verdachte heeft hiermee de levens van beide slachtoffers op het spel gezet. Gelukkig hebben beide slachtoffers het incident overleefd. Aan de verdachte is dat echter niet te danken. De gevolgen voor de slachtoffers zijn niettemin ernstig geweest. Zij zijn ’s nachts in hun eigen woning onverhoeds geconfronteerd met een aanslag op hun leven en zijn daarbij meermalen door kogels verwond. Uit de stukken komt naar voren dat de slachtoffers geruime tijd zowel lichamelijk als psychisch last hebben gehad van het handelen van de verdachte en dat zij daarvan nog steeds – negen maanden later – last hebben. Met zijn handelen heeft de verdachte dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn slachtoffers. Daarnaast brengt een dergelijke feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. Dit alles wordt de verdachte zeer zwaar aangerekend.
De persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2017 betreffende de verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van de verdachte acht geslagen op het pro Justitia rapport d.d. 22 juni 2017 betreffende de verdachte, opgemaakt door A.C. Hoek, psychiater.
Uit dit rapport komt het volgende naar voren. Bij de verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Als gevolg van de stoornis heeft de verdachte een rigide denkpatroon. Hij hanteert ontoereikende copingsmechanismen en hij is niet in staat adequaat te reageren, als hem volgens zijn visie onrecht wordt aangedaan. Hij reageert dan impulsief en laat agressief gedrag zien. Onder invloed van deze symptomen heeft hij het delictgedrag in deze zaak laten zien. Verondersteld kan worden dat de verdachte zich bewust is dat het gebruik van alcohol negatieve gevolgen kan hebben voor zijn gemoedstoestand en daarmee het risico op het plegen van strafbare feiten toeneemt. De verslavingsproblematiek is echter zodanig dat hij niet in staat kan worden geacht om in volledige vrijheid de keuze te maken om af te zien van alcoholgebruik. Controle ten tijde van het gebruik is niet afwezig, maar wel beperkter als gevolg van de stoornis in het gebruik van alcohol. Geadviseerd wordt de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezenverklaarde. Het recidiverisico is hoog als de verdachte niet wordt behandeld. Bij de verdachte is sprake van matig ziektebesef, nauwelijks van ziekte-inzicht en hij heeft een lage draagkracht. Wel is hij enigszins gemotiveerd voor behandeling, heeft hij positieve levensdoelen, een pro-sociaal en ondersteunend netwerk en een kwalitatief goede stabiele intieme relatie. Psychomotore therapie is mogelijk een passende therapievorm en psycho-educatie is van groot belang. Verder dient een algehele abstinentie van alcohol te worden nagestreefd. De verwachting is dat de verdachte kan profiteren van een meer langdurige behandeling van minimaal één jaar, waarvan minimaal een half jaar klinisch in een forensisch psychiatrische afdeling. Als hij meewerkt aan de behandeling en de verloven probleemloos verlopen, zou dit behandeltraject in een ambulant forensisch kader kunnen worden voortgezet. Geadviseerd wordt de voorgestelde behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel in combinatie met verplicht reclasseringstoezicht. Aangezien de verdachte nog niet eerder is behandeld in een forensisch kader en hij open lijkt te staan voor behandeling, is een maatregel van terbeschikkingstelling niet noodzakelijk om het recidivegevaar af te wenden.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies d.d. 19 juli 2017, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Door de reclassering wordt geadviseerd aan de verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een opname/behandelverplichting in GGNet de Boog, expertisecentrum forensische psychiatrie of een soortgelijke intramurale instelling.
De verdachte heeft zowel bij de reclassering als ter terechtzitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden, ook aan de klinische opname.
Conclusie
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur zonder meer op zijn plaats is. Rekening houdend met straffen die voor een vergelijkbaar misdrijf, gepleegd onder vergelijkbare omstandigheden, worden opgelegd en kijkend naar de LOVS-oriëntatiepunten, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden.
Hoewel de rechtbank het noodzakelijk acht dat de verdachte een behandeling ondergaat is een TBS met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie geëist, een
ultimum remedium. Met psychiater A.C. Hoek is de rechtbank van oordeel dat het niet noodzakelijk is thans deze maatregel te gelasten, nu de verdachte niet eerder is behandeld in een forensisch kader en hij bereid en gemotiveerd is een behandeling te ondergaan. De noodzakelijke behandeling kan in een later stadium in het kader van bijzondere voorwaarden bij een vervroegde invrijheidstelling aan de verdachte worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de behandelbereidheid van de verdachte en gaat er dan ook vanuit dat de verdachte zich tegen die tijd aan de hem opgelegde voorwaarden zal houden.

7.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich door tussenkomst van hun advocaat mr. L.A.M.G. Wellen, advocaat te Den Haag, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding. De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting de vorderingen toegelicht en daarbij verklaard dat de benadeelde partijen in gemeenschap van goederen zijn getrouwd en dat zij daarom van gemeenschappelijke schadeposten ieder de helft vorderen.
Door [slachtoffer 2] wordt een bedrag van € 14.202,81 gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 10.000,- voor immateriële schade en een bedrag van € 4.202,81 voor materiële schade. Door [slachtoffer 1] wordt een bedrag van € 20.736,66 gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 10.000,- voor immateriële schade en een bedrag van € 10.736,66 voor materiële schade. Beide benadeelde partijen hebben voorts verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, gelet op zijn betoog de verdachte vrij te spreken van het hem tenlastegelegde. Subsidiair heeft hij verzocht de schade die geen rechtstreeks verband houdt met het tenlastegelegde niet te vergoeden. Ook heeft hij aangevoerd dat de vordering met betrekking tot een aantal (niet nader genoemde) posten een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Meest subsidiair heeft de raadsman verzocht de vergoeding voor de immateriële schade te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘schilderwerk verhuizing’ ten bedrage van € 795,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien aan de benadeelde partij op dat punt niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige de posten aangaande de materiële schade, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank bepaalt het ter zake toewijsbare bedrag naar billijkheid op € 7.500,-. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.907,81 (€ 3.407,81 + € 7.500,-). De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen met ingang van 14 januari 2017, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.907,81, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘schilderwerk verhuizing’ ten bedrage van € 795,- , de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien aan de benadeelde partij op dat punt niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Ook zal de rechtbank, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘verlies verdienvermogen’ ten bedrage van € 6.673,86, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd en aanvullende gegevens wenselijk zijn om de vordering te kunnen beoordelen. Aanhouding van de behandeling van de zaak hiervoor zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering op dit punt bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige de posten aangaande de materiële schade, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank bepaalt het ter zake toewijsbare bedrag naar billijkheid op € 7.500,-. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.767,80
(€ 3.267,80 + € 7.500,-). De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen met ingang van 14 januari 2017, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.767,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde feit – poging tot moord – heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 10.907,81, zijnde een bedrag van € 7.500,- ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 3.407,81 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de vordering met betrekking tot de materiële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.907,81, zijnde een bedrag van € 7.500,- ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 3.407,81 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 89 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 10.767,80, zijnde een bedrag van € 7.500,- ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 3.267,80 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de vordering met betrekking tot de materiële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering met betrekking tot ‘verlies verdienvermogen’ in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.767,80, zijnde een bedrag van € 7.500,- ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 3.267,80 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 88 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017013225, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 264).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2017, p. 50
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2017, p. 77; proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2017, p. 51
4.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 14 januari 2017, p. 16 t/m 18
5.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2017
6.Proces-verbaal (betreffende onderzoek wapen en munitie) d.d. 14 januari 2017, p. 98 t/m 100
7.Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] d.d. 30 januari 2017, p. 263
8.Geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 juni 2016, ondertekend door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG (ongenummerd)
9.Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] d.d. 30 januari 2017, p. 264
10.Geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 juni 2016, ondertekend door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG (ongenummerd)
11.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 21 april 2017 (ongenummerd)
12.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 11 augustus 2017, met bijlagen (ongenummerd)
13.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 18 januari 2017, p. 184
14.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 26 oktober 2017, nummers 23 en 29
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2017, p. 51
16.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] d.d. 19 januari 2017, p. 195
17.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2017