ECLI:NL:RBDHA:2017:14354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
5536605 RL EXPL 16-32201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Staat in verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eisende partij, de publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat der Nederlanden, was in verzet gekomen tegen een eerder verstekvonnis waarbij de Staat was veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de gedaagde partij, aangeduid als [geopposeerde]. De gedaagde had bij de oorspronkelijke dagvaarding gevorderd dat de Staat hem een schadevergoeding zou betalen van maximaal € 25.000,00. Het verstekvonnis, dat op 22 september 2016 was gewezen, kende de gedaagde een bedrag van € 21.486,35 toe, vermeerderd met rente en kosten.

De procedure in verzet werd opgestart door de Staat, die op 17 oktober 2016 een dagvaarding in verzet indiende. Echter, de Staat had verzuimd om de zaak op de rolzitting van 2 november 2016 aan te brengen, wat leidde tot een herstelexploot op 17 november 2016. De gedaagde partij had in een brief van 1 december 2016 verzocht om de Staat niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzet, omdat volgens hem de aanhangigheid van het geding was vervallen op grond van artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De kantonrechter oordeelde dat de Staat inderdaad niet tijdig had gehandeld en dat het herstelexploot buiten de gestelde termijn was uitgebracht. Hierdoor was de Staat niet-ontvankelijk in haar verzet. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en is openbaar uitgesproken op de zitting van 31 januari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
FH
Zaak-/rolnr.: 5536605 RL EXPL 16-32201
31 januari 2017

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,zetelende te ’s-Gravenhage,
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. P. van der Mierden,
tegen

[geopposeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
gemachtigde: mr. L.A.M. van den Eeden.
Partijen worden aangeduid als “de Staat” en “ [geopposeerde] ”.

Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 6 september 2016;
- de akte houdende verbetering/aanvulling dagvaarding van 22 september 2016;
- het verstekvonnis van 22 september 2016;
- de dagvaarding in het verzet van 17 oktober 2016 als bijlage bij het exploot van 17 november 2016;
- de brief zijdens [geopposeerde] gedateerd 1 december 2016.
1.2
De Staat is op de rolzitting van 7 december 2016 in de gelegenheid gesteld om zich op de rolzitting van 3 januari 2017 uit te laten over de brief van [geopposeerde] van 1 december 2016. De Staat heeft dat niet gedaan. Hierna is het vonnis bepaald op heden.

Beoordeling

2.1
[geopposeerde] heeft bij oorspronkelijke dagvaarding gevorderd, kort gezegd, de Staat te veroordelen om schadevergoeding aan hem te betalen van, met inbegrip van de kosten en rente, een bedrag van ten hoogste € 25.000,00.
2.2
Bij verstekvonnis heeft de kantonrechter de Staat veroordeeld tot, kort gezegd, betaling van € 21.486,35, te vermeerderen met rente en kosten.
2.3
Bij dagvaarding van 17 oktober 2016 heeft de Staat [geopposeerde] aangezegd in verzet te komen tegen het tussen haar en [geopposeerde] gewezen verstekvonnis met afwijzing van de vordering van [geopposeerde] en haar te ontheffen van de veroordeling in het verstekvonnis. De Staat heeft [geopposeerde] gedagvaard tegen de rolzitting van 2 november 2016.
2.4
Bij herstelexploot van 17 november 2016 heeft de Staat [geopposeerde] aangezegd dat verzuimd is de zaak op de rol van 2 november 2016 te doen bijschrijven en dat [geopposeerde] derhalve (opnieuw) wordt opgeroepen op de rolzitting van 7 december 2016.
2.5
De zaak is ter zitting van 7 december 2016 aangebracht.
2.6
[geopposeerde] heeft bij brief van 1 december 2016 de kantonrechter verzocht de zaak niet in behandeling te nemen, althans de Staat niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzet. Volgens [geopposeerde] is de aanhangigheid van het geding vervallen op grond van artikel 125 lid 5 Rv. De Staat heeft hier niet op gereageerd.
2.7
Op grond van artikel 125 lid 5 Rv vervalt de aanhangigheid van het geding indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op het in tweede lid vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht. De kantonrechter stelt vast dat de verzetdagvaarding van 17 oktober 2016 niet is aangebracht op de rolzitting van 2 november 2016. De Staat kon dit verzuim herstellen door binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum, dus binnen twee weken na 2 november 2016, een geldig herstelexploot uit te brengen. De Staat heeft het herstelexploot echter buiten de gestelde termijn van twee weken uitgebracht, namelijk op 17 november 2016. De kantonrechter zal om die reden de Staat niet-ontvankelijk verklaren in haar verzet.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart de Staat niet-ontvankelijk in haar verzet.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2017.