In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 november 2017 uitspraak gedaan over de verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing en verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De verzoeken zijn ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die beiden een forse ontwikkelingsachterstand vertonen. De ouders zijn niet in staat gebleken om de nodige stabiliteit en ondersteuning te bieden, ondanks hun goede intenties. De kinderrechter heeft daarom besloten dat het noodzakelijk is om de minderjarigen uit huis te plaatsen in een pleeggezin, om hun ontwikkeling te waarborgen.
De kinderrechter heeft ook de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] uitgesproken, omdat de ouders onvoldoende zorg en veiligheid kunnen bieden. De Raad heeft aangegeven dat de ouders niet in staat zijn om de nodige veranderingen door te voeren en dat de hulpverlening niet effectief is gebleken. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad en de gecertificeerde instelling toegewezen, met de beslissing dat de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling voor een periode van een jaar worden verlengd.
De kinderrechter heeft de verzoeken niet verwezen naar de meervoudige kamer, omdat zij van mening is dat dit geen verschil zal maken voor de acceptatie van de beslissing door de ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ontwikkeling van de minderjarigen voorop staat en dat er geen tijd meer kan worden verloren in afwachting van mogelijke veranderingen in de situatie van de ouders.