ECLI:NL:RBDHA:2017:14276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over huiswerkbegeleiding en boekenpakket onder de Wet op het Voortgezet Onderwijs

Op 4 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres, handelend namens haar dochter, en de Stichting Regionaal Samenwerkingsverband Passend Voortgezet Onderwijs (Samenwerkingsverband Zuid-Holland West). De zaak betreft de vraag of de kosten voor huiswerkbegeleiding en een tweede boekenpakket vergoed dienen te worden onder de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) en de Wet Passend Onderwijs. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van deze aanvragen door het samenwerkingsverband, dat volgens haar niet correct had gehandeld door de aanvragen niet volledig toe te wijzen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het samenwerkingsverband geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er dus geen sprake is van een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. De uitspraak benadrukt de rol van samenwerkingsverbanden onder de WVO en de voorwaarden waaronder zij als bestuursorgaan kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de beoordeling van de aanvragen voor huiswerkbegeleiding en een extra boekenpakket niet onder de bevoegdheid van de rechtbank valt, omdat het samenwerkingsverband geen openbaar gezag uitoefent met betrekking tot deze taken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5382

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2017 in de zaak tussen

[persoon A], handelend namens [persoon B], te [plaats], eiseres

en
de Stichting Regionaal Samenwerkingsverband Passend Voortgezet Onderwijs (Samenwerkingsverband Zuid-Holland West), verweerder
(gemachtigden: mr. drs. S. Kruithof en K. Loggen).

Procesverloop

Bij brief van 18 januari 2016 heeft verweerder op grond van de Wet Passend Onderwijs voor het schooljaar 2015/2016 een bedrag aan eiseres toegekend voor extra ondersteuning voor haar minderjarige dochter [dochter] van € 1080,-.
Bij brief van 8 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, een bedrag van € 1800,- voor extra begeleiding toegekend en de afwijzing voor het overige gehandhaafd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017.
[persoon A] is ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Bij brief van 8 mei 2016 heeft verweerder de afwijzing van de aanvragen voor huiswerkbegeleiding en een tweede boekenpakket gehandhaafd.
1.2
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de extra ondersteuning die de Wet Passend Onderwijs biedt voor haar dochter [dochter], die middelbaar onderwijs volgt aan [school] in [plaats], geschikt en effectief is gebleken. De huiswerkbegeleiding en een tweede boekenpakket zijn voor het schooljaar 2014/2015 wel vergoed. Dit heeft uitstroom naar het speciaal onderwijs voorkomen. [dochter] is bekend met een gedragsprobleem, ADHD en dyslexie. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat haar situatie ten opzichte van het vorige schooljaar in positieve zin is gewijzigd. Verweerder had de aanvraag dan ook in zijn geheel moeten toewijzen.
2 Verweerder heeft bij brief van 13 november 2017 alsmede ter zitting gemotiveerd betoogd dat het Samenwerkingsverband Zuid-Holland West niet kwalificeert als een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zodat evenmin sprake is van een besluit in de zin van deze wet.
3 De rechtbank dient, alvorens een inhoudelijke toetsing te kunnen verrichten, eerst te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil.
3.1
Ingevolge artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan: een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
3.2
De Wet Passend Onderwijs is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Doel van deze wet is de samenwerking tussen scholen bij de onderwijskundige opvang van leerlingen die extra ondersteuning behoeven te versterken en een andere wijze van financiering van de ondersteuning van leerlingen in te voeren. In verband met de inwerkingtreding van deze wet zijn samenwerkingsverbanden opgericht.
Artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) luidt als volgt: Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
Ingevolge artikel 17a, zesde lid, van de WVO heeft het samenwerkingsverband in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
Ingevolge artikel 17a, dertiende lid, van de WVO stelt het samenwerkingsverband een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs.
3.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1691) geoordeeld dat het samenwerkingsverband de Stichting Leerlingzorg Primair Onderwijs Almere, op basis van de artikelen 18a, zesde lid en twaalfde lid van de Wet op het Primair Onderwijs, alleen als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb kan worden aangemerkt voor zover het gaat om besluiten over de toelaatbaarheid van leerlingen en niet voor zover het de overige taken betreft. Voor zover het de overige taken betreft is de Stichting niet met enig openbaar gezag bekleed en kan zij geen besluiten nemen in de zin van de Awb. De Afdeling oordeelde vervolgens dat de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het beroep nu dat zich richtte tegen een brief in reactie op grond van een Wob-verzoek.
4 De rechtbank stelt voorop dat de Stichting Regionaal Samenwerkingsverband Passend Voortgezet Onderwijs (het Samenwerkingsverband Zuid-Holland West) een regionaal samenwerkingsverband is in de zin van artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO).
De artikelen 17a, zesde en dertiende lid van de WVO zijn vergelijkbaar met de artikelen 18a, zesde en twaalfde lid, van de WPO. De in r.o. 3.3 aangehaalde uitspraak van de Afdeling is dan ook van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat het samenwerkingsverband alleen ter zake van de haar in artikel 17a, aanhef c, van de WVO toebedeelde taken kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
De beoordeling of [dochter] in aanmerking komt voor huiswerkbegeleiding en/of voor een extra boekenpakket ziet niet op de toelaatbaarheid van de leerling tot een bepaalde vorm van onderwijs als bedoeld in artikel 17a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WVO, maar op de verdeling en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen als bedoeld in artikel 17a, zesde lid aanhef en onder b, van de WVO. Met laatstgenoemde taken oefent het samenwerkingsverband geen openbaar gezag uit.
Dit betekent dat verweerder bij de beoordeling over de kosten van huiswerkbegeleiding en een extra boekenpakket niet heeft gehandeld in de hoedanigheid van bestuursorgaan en dat de reactie op de aanvraag om extra ondersteuning van eiseres niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden beschouwd.
5 De rechtbank acht zich gezien het vorenstaande onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dat betekent dat een inhoudelijke beoordeling niet zal kunnen plaatsvinden.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzitter, mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.