ECLI:NL:RBDHA:2017:14220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
C-09-541279-KG ZA 17-1346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorwaardelijke invrijheidsstelling na overdracht van gevangenisstraf van Curaçao naar Nederland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die strafrechtelijk was veroordeeld in Curaçao, en de Staat der Nederlanden. De eiser, die een gevangenisstraf van achttien maanden had gekregen, had verzocht om overdracht van de tenuitvoerlegging van zijn straf naar Nederland. Dit verzoek was op 11 april 2017 goedgekeurd door de Curaçaose autoriteiten. De eiser wilde in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi) op basis van de Curaçaose regelgeving, die na 2/3 van de straf in werking treedt. De Nederlandse regelgeving daarentegen vereist dat de vi na 12 maanden plus 1/3 van de restantperiode ingaat, wat in dit geval twee maanden meer zou betekenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat na de overdracht van de tenuitvoerlegging de regelgeving van het aangezochte land, in dit geval Nederland, van toepassing is. Dit betekent dat er geen ruimte is om in individuele gevallen van deze regelgeving af te wijken. De eiser had aangevoerd dat hij onterecht in de gevangenis zou blijven na 26 november 2017, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat zich terecht op de Nederlandse regelgeving kon beroepen. De eiser werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van de overdracht van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf en de toepassing van de regelgeving van het aangezochte land. De voorzieningenrechter bevestigde dat de regelgeving van het aangezochte land dwingend is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van eerdere communicatie.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/541279 / KG ZA 17-1346
Vonnis in kort geding van 21 november 2017
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende te Penitentiaire Inrichting [locatie 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.M.J.P. Penners te Sittard ,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties, de door [eiser] overgelegde producties en de op 14 november 2017 gehouden mondelinge behandeling van de zaak, bij welke gelegenheid van de zijde van de Staat pleitnotities zijn overgelegd en de voorzieningenrechter vonnis heeft bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 november 2017 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij vonnis van 9 juni 2014 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
2.2.
De tenuitvoerlegging van deze straf is op 1 december 2016 op Curaçao aangevangen.
2.3.
Bij brief van 5 december 2016 heeft [eiser] de Curaçaose autoriteiten verzocht om overdracht van de tenuitvoerlegging van de hem in Curaçao opgelegde gevangenisstraf naar Nederland.
2.4.
Bij ministeriële beschikking van 11 april 2017 is dit verzoek door de Curaçaose autoriteiten toegewezen. In deze beschikking wordt overwogen dat de expiratiedatum van de [eiser] opgelegde straf is vastgesteld op 25 mei 2018 en zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling op 26 november 2017.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gebieden zijn voorwaardelijke invrijheidstelling te doen ingaan per 26 november 2017 en de Staat te verbieden om de hem in Curaçao opgelegde gevangenisstraf op en na die datum nog ten uitvoer te leggen, zulks op straffe verbeurte van dwangsommen, met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe wordt – samengevat – het volgende aangevoerd. Conform het Wetboek van Strafrecht van Curaçao treedt de voorwaardelijke invrijheidstelling - zakelijk weergegeven - in werking zodra de veroordeelde 2/3 gedeelte van zijn onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft ondergaan. De detentieperiode van [eiser] is gestart op 1 december 2016. Zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling vangt daarmee aan na 26 november 2017. [eiser] is echter op 6 september 2017 vanuit Penitentiaire Inrichting [locatie 2] bericht dat zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling zal aanvangen na 26 januari 2018. Daarbij wordt aangesloten bij de Nederlandse regelgeving inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling, op basis waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling bij een gevangenisstraf van 18 maanden intreedt na tenminste 12 maanden, plus 1/3 van de restantperiode, in casu twee maanden. Bij e-mailbericht van 31 augustus 2017 heeft dhr. [A] , senior selectiefunctionaris bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Veiligheid en Justitie, evenwel desgevraagd nog bericht dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling van [eiser] aanvangt na 26 november 2017. Van deze tegenstrijdige en onduidelijke informatie mag [eiser] niet de dupe worden. De Staat handelt onrechtmatig door in strijd met de eerdere berichtgeving jegens [eiser] uit te gaan van de Nederlandse regelgeving. Om te voorkomen dat [eiser] na 26 november 2017 ten onrechte in de gevangenis verblijft, dient vóór die datum een beslissing te zijn genomen over de datum van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. [eiser] heeft daarom spoedeisend belang bij het gevorderde.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering(en) ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven om van de vordering(en) van [eiser] kennis te nemen.
4.2.
[eiser] stelt er - ter voorkoming van onrechtmatige tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf - belang bij te hebben dat vóór 26 november 2017 wordt beoordeeld of na die datum verdere tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf rechtmatig is. Het spoedeisend belang bij zijn vordering(en) is daarmee gegeven.
4.3.
Op grond van de Onderlinge regeling (hierna: de regeling) als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, regelende de samenwerking tussen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied van de overdracht van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een veroordeling tot een vrijheidsstraf kunnen bedoelde personen in het kader van deze samenwerking verzoeken om overdracht van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf aan één van de andere Caraïbische delen van het Koninkrijk waarop deze regeling van toepassing is.
4.4.
Ingevolge artikel 7 lid 1 van de regeling (stcrt. 1 juli 2014, nr. 17583) heeft overdracht van de tenuitvoerlegging in de zin van deze regeling tot gevolg dat het aangezochte land het recht tot tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf verkrijgt en dat dit alle ten aanzien van de tenuitvoerlegging relevante bevoegdheden en verantwoordelijkheden behelst. In de artikelsgewijze toelichting op de regeling is opgenomen dat de veroordeelde na overdracht dan ook volledig zal vallen “onder de rechtsmacht van het aangezochte land, hetgeen betekent dat regelgeving en procedures van dat aangezochte land op het gebied van bijvoorbeeld detentie, gratie en voorwaardelijke invrijheidsstelling onverkort op hem van toepassing zijn”.
4.5.
Gelet op het vorenstaande stelt de Staat zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter met recht op het standpunt dat de bij de overdracht van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van [eiser] in acht te nemen datum voor zijn voorlopige invrijheidsstelling dwingend voortvloeit uit het bepaalde in voormelde regeling. Uitgangspunt daarbij is immers dat - zakelijk weergegeven - na overdracht de regelgeving van het aangezochte land van toepassing is. Dat brengt mee dat er geen ruimte is om daar in individuele gevallen van af te wijken. Dat is in beginsel niet anders in het geval de Staat de veroordeelde op enig moment abusievelijk andersluidend bericht. Niet zonder belang daarbij is voorts dat de betreffende senior selectiefunctionaris in het bericht van 31 augustus 2017 -waar [eiser] zich op beroept - het nodige voorbehoud in acht heeft genomen door te stellen dat – voor zover hij kon zien – terzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling van [eiser] zou worden uitgegaan van 26 november 2017.
4.6.
Voor zover [eiser] wil betogen dat de Staat op grond van het vertrouwensbeginsel gehouden is om na 26 november 2017 de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf te staken overweegt de voorzieningenrechter dat in het bericht waarop [eiser] zich beroept geen aanleiding voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel besloten ligt.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevraagde voorziening;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en 618,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken
op 21 november 2017.
fl