In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de naamloze vennootschap [X] N.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Economische Zaken en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De eiser, [X], verzocht de voorzieningenrechter om de ACM te verbieden om gegevens van mobiele telefoons van werknemers te gebruiken in een lopend onderzoek. De ACM had eerder toegang gevorderd tot de mobiele telefoons van zes betrokken personen in het kader van een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Mededingingswet en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De eiser betwistte de rechtmatigheid van het onderzoek en voerde aan dat de ACM haar bevoegdheden overschreed door (bijna) integraal gegevens van de mobiele telefoons te kopiëren, wat een inbreuk op de privacy zou vormen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de ACM voldoende waarborgen had getroffen om te voorkomen dat zij inzage kreeg in gegevens die niet relevant waren voor het onderzoek. De rechter stelde vast dat de ACM haar onderzoeksbevoegdheden op een juiste manier had ingezet en dat er geen wettelijke verplichting was voor een voorafgaande rechterlijke machtiging voor het inzien en kopiëren van gegevens van mobiele telefoons. De rechter wees de vorderingen van [X] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de balans tussen het onderzoeksbelang van de ACM en de privacy van de betrokkenen, waarbij de rechter concludeerde dat de waarborgen in de Digitale Werkwijze van de ACM voldoende waren om de privacy te beschermen.