Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2017 op het verzet van
[opposant], opposant, V-nummer [V-nummer]
thans de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2017 uitspraak gedaan in het verzet van een Iraakse asielzoekster tegen een eerdere uitspraak van 27 juli 2017, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig indienen van de gronden van het beroepschrift. De opposant, geboren in 1961 en afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio in Noord-Irak, had eerder een asielvergunning in Nederland, maar deze was ingetrokken na haar terugkeer naar Irak. In 2015 diende zij opnieuw een asielaanvraag in, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd afgewezen. De opposant voerde in verzet aan dat zij niet in verzuim had kunnen zijn, omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en geen sociaal netwerk heeft om haar te ondersteunen in de procedure. De rechtbank overwoog dat, hoewel bijzondere omstandigheden in individuele zaken de noodzaak kunnen inhouden om procedureregels niet tegen te werpen, de opposant niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vrees voor eerwraak. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, maar het beroep bleef niet-ontvankelijk. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 495,-.