ECLI:NL:RBDHA:2017:14072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
09/85281-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in Noordwijk met letsel aan slachtoffer

Op 30 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 mei 2016 in Noordwijk, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een vechtpartij op de openbare weg. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 9 februari 2017 en 16 november 2017. De officier van justitie, mr. I. Doves, vorderde dat het feit wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.F.D.P. de Milliano, pleitte voor vrijspraak wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, onder andere door getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer letsel had opgelopen. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van het gepleegde feit en de impact op het slachtoffer en omstanders.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852181-16
Datum uitspraak: 30 november 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres ]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 februari 2017 (pro forma) en 16 november 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.F.D.P. de Milliano, advocaat te Katwijk, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2016 te Noordwijk met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
  • het vastpakken van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) van de fiets trekken van die [slachtoffer] en/of
  • het slaan/stompen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
  • (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) het schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte is op 21 mei 2016 in Noordwijk [uitgaansgelegenheid] samen met een groep vrienden uit geweest. Deze uitgaansavond is naar aanleiding van een confrontatie eerder op die avond geëindigd in een vechtpartij op de openbare weg gericht tegen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Verdachte wordt verdacht betrokken te zijn geweest bij deze vechtpartij (openlijk geweld).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat – wegens het ontbreken van overtuigend bewijs – vrijspraak dient te volgen. De belastende getuigenverklaringen zijn volgens de verdediging tegenstrijdig en niet betrouwbaar.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat op 21 mei 2016 (na een uitgaansavond in ‘ [uitgaansgelegenheid] ’) in Noordwijk op de [straatnaam] een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] letsel aan zijn hoofd en hand heeft opgelopen [2] .
Deze feiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 21 mei 2016 in Noordwijk op de [straatnaam] is aangesproken door een groep jongens, waarna hij door een klap tegen de zijkant van zijn hoofd op de grond is gevallen en hij vervolgens meerdere keren tegen zijn hoofd en gezicht is geschopt en getrapt. [3]
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op de jongens zag afrennen en dat ze begonnen te slaan en te schoppen. Het slachtoffer werd in zijn gezicht geslagen waardoor hij op de grond is gevallen, waarna hij schoppen heeft gekregen. [betrokkene 1] heeft [verdachte] de volgende dag horen zeggen dat hij in tijden niet meer iemand zo hard had geslagen. [4]
[betrokkene 2] heeft de verklaring van [betrokkene 1] dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben gevochten bevestigd. Hij heeft deze jongens, die aan het vechten waren, terug geroepen en toen ze niet echt reageerden heeft hij een van hen weggetrokken. [5]
[betrokkene 3] heeft verklaard dat zij [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schoppende bewegingen zag maken, waarbij het er gewelddadig aan toeging en ze elkaar heel erg aan het opjutten waren. [6]
[betrokkene 4] heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] een jongen met een vuist sloeg en hem raakte op zijn hoofd, waardoor de jongen op de grond viel [7] .
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de genoemde getuigenverklaringen voor wat betreft het op aangever toegepaste geweld en de rol van verdachte hierin. De omstandigheid dat de verklaringen op onderdelen niet geheel eensluidend zijn doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen, gelet op het chaotische karakter van een dergelijk incident. Het vormt ook geen aanwijzing dat sprake is geweest van op elkaar afgestemde verklaringen. Dat de door aangever genoemde geweldshandelingen zijn gepleegd en dat verdachte daaraan een actieve bijdrage heeft geleverd, valt naar het oordeel van de rechtbank overtuigend uit de verschillende verklaringen op te maken.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 mei 2016 in Noordwijk ( [straatnaam] ) schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] , waarbij geweld is toegepast zoals onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste is gelegd. Aangezien [slachtoffer] zelf niet heeft verklaard dat hij is beetgepakt en van zijn fiets is getrokken, zal ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging (eerste gedachtestreepje) vrijspraak volgen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 21 mei 2016 te Noordwijk met anderen op de openbare weg, [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
  • het slaan/stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
  • (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) het schoppen/trappen tegen het hoofd en tegen het gezicht en tegen het lichaam van die [slachtoffer] .
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte, in het geval van bewezenverklaring, een lagere taakstraf op de leggen dan door de officier van justitie gevorderd, rekening houdend met zijn fulltime dienstverband.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging na afloop van een uitgaansavond. Verdachte heeft met zijn medeverdachten op de openbare weg de gewelddadige confrontatie gezocht met het slachtoffer naar aanleiding van een confrontatie eerder op de avond. Daarbij heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid bij zowel het directe slachtoffer als bij omstanders die van het geweld getuige zijn geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat hij zeer onder de situatie heeft geleden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan dit geweld.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 13 november 2017 volgt dat de reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, waarbij er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een werkstraf.
De strafoplegging
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld, zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 15 november 2017, acht de rechtbank, rekening houdend met de straffen die in het algemeen voor een dergelijk misdrijf plegen te worden opgelegd, een taakstraf voor de tijd van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De voorwaardelijke straf heeft tot doel recidive in de toekomst te voorkomen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, rechter,
mr. H.J. Doets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016141535, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek (doorgenummerd blz. 1 t/m 241).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] over het incident op 21 mei 2016 te Noordwijk ( [straatnaam] ) d.d. 22 mei 2016 (blz. 133, alinea 4), met bijlagen: verslag spoedeisende hulp (blz. 135-137) en foto’s (blz. 139-144).
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] over het incident op 21 mei 2016 te Noordwijk ( [straatnaam] ) d.d. 22 mei 2016 (blz. 133, alinea 3).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] over het incident op 21 mei 2016 te Noordwijk ( [straatnaam] ) d.d. 31 oktober 2016 (blz. 57, alinea 5-8 en blz. 58, alinea 7-10).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] over het incident op 21 mei 2016 te Noordwijk ( [straatnaam] ) d.d. 31 oktober 2016 (blz. 107, alinea 11).
6.Proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 3] over het incident op 21 mei 2016 te Noordwijk ( [straatnaam] ) d.d. 4 november 2016 (blz. 234, alinea 1 en 3).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 4] over het incident op 21 mei 2016 te Noordwijk ( [straatnaam] ) d.d. 6 november 2016 (blz. 213, alinea 10 en blz. 214 alinea 1).