ECLI:NL:RBDHA:2017:14069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
09/075659-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd in vereniging te Zoeterwoude

Op 30 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld gepleegd in vereniging op 29 maart 2015 te Zoeterwoude. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een vechtpartij na een uitgaansavond. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 9 februari 2017 en 16 november 2017. De officier van justitie, mr. I. Doves, vorderde dat het feit wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. van Bremen, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, die letsel opliep aan zijn hoofd en ribben. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf niet consistent waren, maar dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan openlijke geweldpleging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft geduwd, geslagen en geschopt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van € 3.094,11, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het geweldsincident.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/075659-15
Datum uitspraak: 30 november 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 februari 2017 (pro forma) en 16 november 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. A.M.C. van Bremen, advocaat te Leiden en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29-03-2015 te Zoeterwoude openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Nieuweweg, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
  • het duwen tegen en/of trekken aan die [slachtoffer] en/of
  • het slaan en/of stompen in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
  • het schoppen/trappen in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen lichaam van die [slachtoffer] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte is op 29 maart 2015 in Zoeterwoude samen met een groep vrienden uit geweest in uitgaansgelegenheid ‘ [uitgaansgelegenheid] ’. Deze uitgaansavond is geëindigd in een vechtpartij op de Nieuweweg te Zoeterwoude gericht tegen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), nadat hij de vriendengroep had aangesproken op hun gedrag (het leunen en schoppen tegen een auto).
Verdachte wordt verdacht betrokken te zijn geweest bij deze vechtpartij (openlijk geweld).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat – wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs – vrijspraak dient te volgen. Aangevoerd is dat de getuigenverklaringen tegenstrijdig zijn, dat opzet op het bevorderen van het delict ontbrak en dat verdachte geen significante of wezenlijke rol heeft gehad in de gepleegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer] .
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat op 29 maart 2015 (na een uitgaansavond in ‘ [uitgaansgelegenheid] ’) in Zoeterwoude een vechtpartij op de openbare weg heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] letsel aan zijn hoofd (voortand, lippen en oog) en ribben, hand en knie heeft opgelopen. [2]
Deze feiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
[slachtoffer] heeft verklaard dat één van de jongens hem een duw op de borst gaf en dat een andere jongen (waarover hij later hoorde dat hij [naam] heet) hem met een gebalde vuist een harde klap in zijn gezicht op zijn linker kaak gaf. Daarna hebben meerdere mensen hem, terwijl hij op de grond lag, geschopt en geslagen op diverse plekken op zijn lichaam, waaronder zijn hoofd. [3]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [verdachte] aan het vechten (schoppen en slaan) waren, dat een persoon ten val kwam, dat er diverse personen, waaronder hijzelf (eenmaal), schopten naar het lichaam van die persoon, dat [medeverdachte 2] meerdere malen tegen het hoofd van die persoon heeft geschopt en dat hij een meisjesstem hoorde roepen dat “ [naam] ” moest stoppen. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 november 2017 bekend dat hij iemand geslagen heeft. Volgens verdachte was dit echter iemand anders dan [slachtoffer] .
De rechtbank acht deze laatste verklaring van verdachte niet aannemelijk, aangezien er verder geen aanwijzingen zijn dat er op dat moment meer dan een geweldsincident plaatsvond en de vriendin van verdachte ( [naam] ) ten aanzien van onderhavig incident heeft verklaard dat alle jongens uit de vriendengroep – waartoe verdachte behoorde – “er op af vlogen.” [5] Hieruit maakt de rechtbank op dat sprake is geweest van één geweldsincident gericht tegen [slachtoffer] , en dat verdachte daarin -zoals hij zegt- een klap heeft uitgedeeld, waarmee hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tegen [slachtoffer] gepleegde openlijk geweld. Daarbij komt dat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [medeverdachte 1] omdat hij ook belastend over zichzelf heeft verklaard.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 29 maart 2015 in Zoeterwoude (Nieuweweg) schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 29
maart2015 te Zoeterwoude openlijk op de openbare weg, de Nieuweweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
  • het duwen tegen die [slachtoffer] en
  • het slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
  • het schoppen tegen het hoofd en/of
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte, in het geval van bewezenverklaring, een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging na afloop van een uitgaansavond. Verdachte heeft met zijn medeverdachten de gewelddadige confrontatie gezocht met het slachtoffer nadat het slachtoffer hen had aangesproken op hun gedrag (leunen en schoppen tegen een auto). Daarbij heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid bij zowel het directe slachtoffer als bij omstanders die van het geweld getuige zijn geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat hij zeer onder de situatie heeft geleden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan dit geweld.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 30 maart 2017. Uit dit rapport volgt dat de reclassering in het geval van een veroordeling adviseert een werkstraf op te leggen, met toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De strafoplegging
Gezien de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld, zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 15 november 2017, acht de rechtbank, rekening houdend met de straffen die in het algemeen voor een dergelijk misdrijf plegen te worden opgelegd, een taakstraf voor de tijd van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient ertoe recidive in de toekomst te voorkomen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering tot schadevergoeding
[slachtoffer] heeft zich in de zaak met parketnummer 09/075659-15 als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 4.094,11. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (€ 2.594,11) en immateriële schade (€ 1.500,--), te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, met dien verstande dat de gevorderde immateriële schade wordt gematigd tot een bedrag van € 500,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de verdediging primair verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een te grote belasting van het strafproces. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de volgende posten eveneens bepleit de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing:
  • (toekomstige) tandartskosten (€ 187,78 en € 2.180,53): het is onduidelijk of er een causaal verband bestaat tussen de (toekomstige) kosten (kies) en het incident, of de toekomstige tandartskosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden en of deze (toekomstige) kosten voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking komen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de benadeelde partij van verzekeraar is veranderd;
  • broek (€ 39,90): de bon ontbreekt, de broek is niet volledig kapot of ondraagbaar en daarnaast is geen rekening gehouden met afschrijvingskosten;
  • sportschoenen (€ 139,99): een leesbare bon ontbreekt en de schoenen zijn niet ondraagbaar geworden;
  • reiskosten (€ 25,88): uitgegaan dient te worden van de door de rechtbank gehanteerde reiskostenvergoeding;
  • immateriële schade (€ 1.500,--): de aangehaalde uitspraak uit de Smartengeldgids is niet vergelijkbaar.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat de boventand van de benadeelde partij ten gevolge van het incident is afgebroken, waarvoor hij op 7 april 2015 een tandheelkundige behandeling heeft ondergaan, waarvan een bedrag van € 36,23 niet is vergoed. Op 30 april 2015 heeft een wortelkanaalbehandeling plaatsgevonden aan “element 36” (eerste grote linkeronderkies) voor een bedrag van in totaal € 151,55. Uit de verklaring van de tandarts van 26 mei 2015 blijkt dat de benadeelde partij een zenuwbehandeling heeft ondergaan aan zijn gebroken kies, veroorzaakt door de klap die hij daarop had gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee het causaal verband tussen de schade aan de kies en het geweldsincident op 29 maart 2015 vast. De opgevoerde tandartskosten van in totaal € 187,78 komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. Uit de overgelegde begrotingen van 20 oktober 2017 (element 36: eerste grote linkeronderkies: € 492,84) en 24 oktober 2017 (element 21: grote linkerboventand: €1.687,69) volgt dat de tand zal worden vervangen door een implantaat en een kroon en dat op de kies een kroon zal worden geplaatst. Gelet op het aangetoonde causaal verband tussen het letsel en het geweldsincident en de toelichting op het letsel door de benadeelde partij ter terechtzitting acht de rechtbank deze begrote tandartskosten aannemelijk en derhalve toewijsbaar. De omstandigheid dat de tandartskosten mogelijk (deels) voor vergoeding in aanmerking komen, hetgeen door de benadeelde partij gemotiveerd is betwist, doet aan dit oordeel niet af. De benadeelde partij heeft vooralsnog immers onverminderd schade geleden. Ook de omstandigheid dat de benadeelde partij is veranderd van verzekeraar, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien deze keuze hem vrijstaat.
De met stukken onderbouwde post ‘kleding en schoenen’ zal de rechtbank, als onvoldoende gemotiveerd betwist, toewijzen. De post ‘reiskostenvergoeding’ zal de rechtbank eveneens toewijzen. De gehanteerde kilometervergoeding van € 0,28 cent per kilometer acht de rechtbank billijk.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 500,-- toewijzen en het overige deel van de vordering afwijzen.
Dit betekent dat de rechtbank de vordering hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van in totaal € 3.094,11.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente hoofdelijk toewijzen met ingang van 29 maart 2015 , nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade die door voornoemd bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.094,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
Het vorenstaande brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 3.094,11, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.094,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, rechter,
mr. H.J. Doets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015096032, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Zuid (doorgenummerd blz. 1 t/m 178).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 1 april 2015 over het incident op 29 maart 2015 te Zoeterwoude (blz. 13, alinea 7), met bijlagen: foto’s (blz. 15-17), specialistenbericht (blz. 20-22) en foto’s (blz. 23-34).
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 1 april 2015 (blz. 12 alinea 7-9 en blz. 13, alinea 1 en 5).
4.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 18 april 2015 (blz. 122, alinea 3, 5, 10 en blz. 123, alinea 1 en 3) en proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 19 april 2015 (blz. 128, alinea 5 en 7).
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 6 april 2015 (blz. 75, alinea 1).