ECLI:NL:RBDHA:2017:14066
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor behandeling asielaanvraag onder Dublinverordening; geen afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en zus in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiseres, een Eritrese vrouw geboren in 1983. Eiseres had op 21 april 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiseres daar eerder een aanvraag had ingediend. Eiseres was eerder in Italië geweest, waar haar eerdere asielaanvraag was afgewezen.
Tijdens de zitting op 3 augustus 2017 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigden hebben haar standpunten naar voren gebracht. Eiseres betoogde dat het onbegrijpelijk was dat Nederland haar aan Duitsland wilde overdragen, omdat Italië eerder verantwoordelijk was verklaard voor haar asielaanvraag. Ze voerde aan dat ze sinds 2014 in de EU verblijft en dat geen enkel land de verantwoordelijkheid voor haar aanvraag heeft genomen. Eiseres stelde ook dat ze een sterke band heeft met haar zus die in Nederland woont, en dat haar overdracht naar Duitsland in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank oordeelde dat Duitsland inderdaad verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, en dat er geen bewijs was dat Duitsland zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres, dat geen enkel land de verantwoordelijkheid voor haar aanvraag wil nemen, niet slaagde. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM werd verworpen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond tussen haar en haar zus. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.