In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P. Scholtes, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Boo, afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 november 2017 bleek dat eiser zijn hoofdverblijfplaats had verplaatst naar België, waar hij met zijn vrouw en kind woont en een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van het Unierecht heeft ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser, door zijn verhuizing naar België en uitschrijving uit de Basisregistratie Personen, geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn asielverzoek. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat hij de uitkomst van zijn asielprocedure in Nederland kon afwachten. De rechtbank concludeerde dat eiser geen rechtens te beschermen belang had en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.