ECLI:NL:RBDHA:2017:14047
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens ongeloofwaardige relatie en dreiging van eerwraak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1994, had op 16 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij te vrezen had voor eerwraak vanwege zijn relatie met een meisje van een andere stam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op 12 april 2017 had afgewezen, omdat het asielrelaas van de eiser niet geloofwaardig werd geacht.
Tijdens de zitting op 1 november 2017 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verhaal toegelicht. Hij verklaarde dat hij verliefd was op een meisje dat al uitgehuwelijkt was aan haar neef, en dat hij en het meisje waren gevlucht naar het huis van zijn tante. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over de dreiging van eerwraak. De rechtbank vond het opmerkelijk dat de eiser aanvankelijk ontkennend had geantwoord op vragen over zijn relatie, en dat hij geen adequate pogingen had ondernomen om contact met zijn vriendin te herstellen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen had voor eerwraak. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. C.E.B. Davis, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.