ECLI:NL:RBDHA:2017:14046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
NL17.4217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser op grond van geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser. De eiser had op 18 november 2015 een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag werd op 6 juni 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser over zijn aanmelding bij de politie in Afghanistan niet geloofwaardig heeft geacht. De eiser stelde dat hij was mishandeld door de taliban omdat hij een politieagent een lift had gegeven en dat hij zich had aangemeld bij de nationale politie, maar de rechtbank vond de verklaringen van de eiser op dit punt tegenstrijdig en onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de aanmelding bij de politie ongeloofwaardig was. De eiser had geen bewijs geleverd voor zijn aanmelding en zijn verklaringen waren inconsistent. De rechtbank vond het opmerkelijk dat de eiser, ondanks zijn kennis van de risico's van de taliban, zich toch wilde aanmelden bij de politie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onrechtmatig had gehandeld door geen aanvullend gehoor aan te bieden aan de eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier C.E.B. Davis, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 6 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 18 november 2015 een asielaanvraag ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser is afkomstig uit [plaats] in de provincie Parwan, heeft de Afghaanse nationaliteit en behoort tot de Pashtun bevolkingsgroep;
- eiser is mishandeld door de taliban omdat hij een politieagent een lift heeft gegeven;
- eiser stelt zich op 10 oktober 2015 te hebben aangemeld om bij de nationale politie te gaan werken en is hierdoor door de taliban bedreigd.
3. Verweerder acht de gestelde identiteit en nationaliteit geloofwaardig. Voorts acht verweerder het geloofwaardig dat eiser anderhalf jaar voor vertrek door de taliban is mishandeld omdat hij een politieagent een lift had gegeven. Verweerder acht het echter niet geloofwaardig dat eiser zich zou hebben aangemeld bij de politie en om deze reden bedreigd zou zijn door de taliban. Eiser heeft volgens verweerder op dit punt een aantal vage, tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen afgelegd.
4. Eiser voert, kort weergegeven, aan dat een integrale geloofwaardigheidstoets ontbreekt in het voornemen. Voor eiser is onduidelijk waarom de mishandeling door de taliban wel geloofwaardig wordt geacht, maar de aanmelding bij de politie niet. Eiser heeft in het kader van de Verlengde Asielprocedure verzocht om een aanvullend gehoor, maar heeft dit ten onrechte niet gekregen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet vaag en tegenstrijdig heeft verklaard over de aanmelding bij de politie en de daaropvolgende bedreiging door de taliban. Verweerder heeft op een aantal punten de verklaringen van eiser verkeerd gelezen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen ten aanzien van zijn aanmelding bij de politie niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, en overweegt daartoe dat verweerder dit in de besluitvorming voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank licht thans nog de volgende punten uit.
5.1
Eiser heeft niet met stukken aangetoond dat hij zich daadwerkelijk heeft aangemeld bij de politie in Afghanistan. Verweerder heeft het ongerijmd kunnen achten dat eiser zijn aanmeldingspapieren en zijn taskera aan zijn broer heeft gegeven toen hij werd gecontroleerd bij de politiepost. Eiser heeft hier ook geen duidelijke verklaring voor gegeven. Ook is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd om deze documenten alsnog naar Nederland verstuurd te krijgen. Daarnaast heeft eiser wisselend verklaard over het moment waarop hij wist dat hij bij de politie wilde. Hij geeft in het nader gehoor aan dat hij misschien al vanaf zijn elfde of twaalfde jaar wist dat hij bij de politie wilde. Verderop in het nader gehoor verklaart eiser dat hij na de mishandeling door de taliban wist dat hij bij de politie wilde. Verweerder heeft dit terecht aangemerkt als een tegenstrijdigheid die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Bovendien blijkt uit het nader gehoor dat eiser een vaag antwoord geeft op het moment dat de gehoormedewerker hem met deze tegenstrijdigheid confronteert. Ook heeft verweerder het niet ten onrechte opmerkelijk kunnen vinden dat eiser slechts summier kan verklaren over de aanmeldprocedure van de politie. Voorts heeft eiser het bevreemdend mogen achten dat eiser zich aan wilde melden bij de politie terwijl hij naar eigen zeggen niet kon werken en niet naar school kan vanwege de problemen aan zijn benen. Ook heeft eiser tijdens het eerste gehoor verklaard dat de commandant ook heeft gezegd tegen eiser dat hij niet bij de politie zou kunnen vanwege de problemen aan zijn benen. Tijdens het nader gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij er wel vanuit ging dat hij aangenomen zou worden na zijn inschrijving. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van betrokkene.
5.2
Voorts volgt de rechtbank niet eisers beroepsgrond, dat er geen sprake is van een volledige en integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat verweerder het geloofwaardig heeft geacht dat eiser anderhalf jaar voor zijn vertrek naar Nederland is mishandeld door de taliban toen hij een agent een lift gaf, maakt niet dat alle overige elementen dan ook geloofwaardig geacht moeten worden. Verweerder heeft in dit kader kunnen overwegen dat het des te opmerkelijker is dat eiser zich, ondanks dat hij weet hoe de taliban reageert op agenten, zich toch wilde aanmelden bij de politie.
5.3
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt hoe de taliban op de hoogte waren geraakt van eisers aanmelding bij de politie. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt waarom hij juist op die dag zou zijn gevolgd door de taliban. Het is daarbij opvallend dat de taliban daarbij de hele dag bij eisers huis zouden wachten. Dit komt niet overeen met eisers verklaring dat de taliban overal zitten en overal mensen in de gaten houden. Dat eiser nu nog in de negatieve belangstelling zou staan vanwege het incident met de agent anderhalf jaar voor eisers vertrek, heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt.
5.4
Verweerder was niet gehouden om eiser een aanvullend gehoor aan te bieden, om het enkele feit dat de zaak naar de verlengde procedure is verwezen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom deze zaak in de verlengde procedure terecht is gekomen en dat er voor hem geen reden was om eiser aanvullend te horen. Verweerder heeft op dit punt derhalve niet onrechtmatig gehandeld jegens eiser.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel