ECLI:NL:RBDHA:2017:14005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
NL17.12091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvragen en medische behandeling bij overdracht naar Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die asiel aanvragen in Nederland, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die eerder in Duitsland asiel hebben aangevraagd, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris om hun aanvragen niet in behandeling te nemen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. Daarnaast hebben zij verzocht om voorlopige voorzieningen om overdracht naar Duitsland te voorkomen, hangende de beroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij in Duitsland geen medische behandeling zullen krijgen voor hun gezondheidsklachten. De rechtbank oordeelt dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en dat er geen bewijs is dat de medische problemen van eisers niet adequaat behandeld kunnen worden in Duitsland. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de overdracht naar Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.

De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij ervan wordt uitgegaan dat andere EU-lidstaten, zoals Duitsland, voldoen aan de verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.12091, NL17.12093, NL17.12095 (beroepen) en NL17.12092, NL1712094, NL1712.096 (verzoeken)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 21 november 2017 in de zaken tussen

[naam] , eiser en verzoeker, hierna: eiser,

[naam 1], eiser en verzoeker, hierna: eiser 2,
[naam 2], eiseres en verzoekster, eiseres,
mede namens haar minderjarige dochter:
[naam 3],
gezamenlijk: eisers en verzoekers, hierna; eisers,
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij drie besluiten van 2 november 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben ook om voorlopige voorzieningen gevraagd ter voorkoming van overdracht hangende de beroepen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017 te Breda. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank in de zaken met nr. NL17.12091, NL17.12093, NL17.12095: verklaart de beroepen ongegrond;
De voorzieningenrechter in de zaken met nr. NL17.12092, NL1712094, NL1712.096: wijst de verzoeken af.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eisers eerder in Duitsland asiel hebben aangevraagd en dat om die reden Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende aanvragen. Wel in geschil is of Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van deze aanvragen aan zich moet trekken.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij verwachten dat zij geen medische behandeling zullen krijgen voor hun gezondheidsklachten als zij in Duitsland herhaalde asielaanvragen indienen. De Duitse autoriteiten zullen meer gericht zijn op een zo spoedig mogelijk teruggeleiden van eisers naar hun land van herkomst. Bij het ontbreken van een medische behandeling in Duitsland komen zij bij overdracht in een positie te verkeren die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers mogen daarom niet zonder aanvullende garanties worden overgedragen aan Duitsland.
3. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eisers niet. Ten eerste omdat hun medische problemen niet met stukken zijn onderbouwd. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eisers te behandelen. Duitsland heeft dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden als Nederland, zodat er van mag worden uitgegaan dat de medische problemen van eisers in Duitsland kunnen worden behandeld.
4. Eisers hebben hun stelling dat zij in Duitsland geen medische behandeling zullen krijgen, niet onderbouwd. Uit hun verklaringen blijkt immers dat zij tijdens hun eerdere verblijf in Duitsland medische hulp hebben ontvangen. Zo heeft eiser 2 verklaard dat hij in Duitsland medische zorg heeft gekregen en hebben eiser en eiseres verklaard dat zij een afspraak bij de dokter hadden, maar deze niet hebben afgewacht. Verder is eiseres eerder in Moldavië geopereerd, zodat niet valt in te zien waarom eisers bij afwijzing van hun herhaalde asielaanvragen in Duitsland en bij overdracht aan Moldavië in een positie komen te verkeren die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Er was daarom geen aanleiding om aanvullende garanties aan Duitsland te vragen.
5. De beroepen zijn ongegrond en de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.