ECLI:NL:RBDHA:2017:13982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
AWB 17_10518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging voor voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 27 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een aantal Syrische eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvragen werden door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen omdat de eisers geen documenten hebben overgelegd die hun identiteit, nationaliteit en de feitelijke gezinsband met de referent konden aantonen. De rechtbank heeft de bezwaren van de eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard, maar in beroep heeft eiseres 1 een originele Syrische identiteitskaart overgelegd. De rechtbank oordeelde dat deze identiteitskaart niet kon worden uitgesloten van de procedure en dat er een motiveringsgebrek was in de afwijzing van de aanvragen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eisers. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/10518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

[naam 1], eiseres 1,
[naam 2], eiseres 2,
[naam 3], eiseres 3,
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek.

Procesverloop

Bij besluiten van 12 januari 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, en in het verlengde daarvan voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid”, afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam 4] (referent).
Tevens zijn verschenen Z. Omar, tolk, en J. Flaman, medewerker bij VluchtelingenWerk Nederland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum 1] , [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] en hebben de Syrische nationaliteit. Referent, geboren op [geboortedatum 4] en ook van Syrische nationaliteit, is de gestelde zoon van eiser en eiseres 1 en de gestelde broer van eiseressen 2 en 3. Op 1 maart 2016 is referent in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 31 maart 2016 heeft referent aanvragen voor een mvv nareis ten behoeve van eiser en eiseres 1 ingediend (voor verblijf bij referent) en in het verlengde daarvan aanvragen voor een mvv in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ten behoeve van eiseressen 2 en 3 (voor verblijf bij hun ouders).
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen, omdat zij geen documenten hebben overgelegd waarmee hun identiteit, nationaliteit en de feitelijke gezinsband met referent kan worden aangetoond.
3. Eisers voeren aan dat zij voldoende bewijsstukken van hun identiteit en gezinsband hebben overgelegd. Daarvoor verwijzen zij naar het origineel van het familieboekje van het gezin van referent en het legitimatiebewijs van het Vrije Syrische leger van eiser, dat referent bij zijn asielaanvraag heeft overgelegd. Dat het familieboekje of kopieën daarvan zich niet meer in het dossier van referent bevinden, kan eisers niet worden verweten.
Verder is er in bezwaar een afschrift van de geboorteakte van eiseres 3 overgelegd en in beroep nog kopieën van de Syrische identiteitskaart van eiseres 1 en het legitimatiebewijs van het Vrije Syrische leger van eiser, met Nederlandse vertalingen. Omdat eiser gedeserteerd is uit het Syrische leger, is het voor hem onmogelijk om een Syrische identiteitsbewijs van de officiële Syrische autoriteiten over te leggen. Voor zover er niet voldoende stukken zijn overgelegd, beroepen eisers zich op bewijsnood en artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn).
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de identiteit van eiser en eiseressen 2 en 3 niet is aangetoond. Eisers hebben geen documenten van de Syrische autoriteiten overgelegd die als bewijs van hun identiteit kunnen dienen. Voorts hebben zij geen aannemelijke verklaringen gegeven voor het niet kunnen overleggen van die documenten. Eisers hebben hun standpunt dat verweerder in de asielprocedure van referent in het bezit is geweest van een origineel familieboekje van hun gezin, niet aannemelijk gemaakt. De kopieën van de Turkse identiteitspasjes van eiser en eiseressen 2 en 3 zijn geen identificerende documenten, omdat niet vaststaat dat deze zijn afgegeven op grond van gegevens afkomstig van de Syrische autoriteiten. De geboorteakte van eiseres 3 kan ook niet als identiteitsdocument worden aangemerkt, omdat een pasfoto ontbreekt. Dat eiser vanwege desertie niet meer aan officiële documenten van de Syrische autoriteiten kan komen, is een aanname die niet is onderbouwd met het legitimatiebewijs van het Vrije Syrische leger.
5. Het voorgaande geldt niet voor eiseres 1, nu zij in beroep haar, naar eigen zeggen, originele Syrische identiteitskaart heeft overgelegd. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat deze identiteitskaart vanwege de ex-tunctoetsing niet in de onderhavige procedure kan worden meegenomen. Eiseres 1 heeft met het overleggen van de identiteitskaart immers haar eerder ingenomen stellingen ten aanzien van haar identiteit nader onderbouwd. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
6. Op grond hiervan zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
7. De rechtbank ziet vanwege de aard van het geconstateerde gebrek geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eisers moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder te onderzoeken of de voornoemde identiteitskaart inderdaad aan eiseres 1 toebehoort. Indien dat het geval blijkt te zijn dient verweerder vervolgens te beoordelen welke consequenties die conclusie heeft ten aanzien van de identiteit van eiser en eiseressen 2 en 3 en de gestelde familierechtelijke relatie tussen eisers en referent.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (honderdachtenzestig euro) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 990,- (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.