ECLI:NL:RBDHA:2017:13864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
C/09/541376 / FA RK 17-7947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een moeder over haar minderjarige kind na zorgen over opvoedingscapaciteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2017 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, die een verstandelijke beperking heeft, niet in staat is om de zorg voor haar kind op een aanvaardbare manier te dragen. De Raad heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van het kind en de opvoedcapaciteiten van de moeder. De rechtbank heeft eerder, op 25 juli 2017, de ondertoezichtstelling van het kind verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd. Het kind verblijft sinds april 2017 in een pleeggezin waar het een veilige hechting lijkt te ontwikkelen.

Tijdens de zitting op 14 november 2017 heeft de rechtbank de argumenten van de Raad en de moeder gehoord. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot gezagsbeëindiging en heeft aangegeven dat zij in een traject naar zelfstandig wonen zit. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn om de zorg voor het kind op zich te nemen. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder aanhouden voor zes maanden om de ontwikkeling van de omgang tussen de moeder en het kind te observeren. De rechtbank heeft de Raad en de gecertificeerde instelling verzocht om verslag uit te brengen over de omgang en de frequentie daarvan. De beslissing is genomen in het belang van het kind, dat momenteel in een stabiele en veilige omgeving verblijft bij de pleegouders.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: FA RK 17-7947 / C/09/541376
Datum uitspraak: 28 november 2017

Beëindiging gezag

Beschikkingin de zaak naar aanleiding van het op 16 oktober 2017 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
-
[minderjarige] [roepnaam minderjarige] [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen: [roepnaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.A. Versteegh, te Den Haag,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

de beoogd voogdes,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
alsmede

[pleegvader] en [pleegmoeder] ,

de pleegouders van [roepnaam minderjarige] , hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 27 oktober 2017 van de zijde van de moeder.
Op 14 november 2017 is de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [naam] namens de Raad;
  • mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.A. Versteegh;
  • de pleegouders;
  • mevrouw [grootmoeder] (grootmoeder moederszijde) en mevrouw [tante] (zus van moeder) als toehoorders ter ondersteuning van de moeder.

Feiten

  • De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] belast.
  • De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juli 2017 de ondertoezichtstelling van [roepnaam minderjarige] verlengd van 1 augustus 2017 tot 1 augustus 2018, alsmede voor dezelfde duur de machtiging [roepnaam minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd.
  • Sinds april 2017 verblijft [roepnaam minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [roepnaam minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [roepnaam minderjarige] . Aan dat verzoek wordt ten grondslag gelegd dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] en over de moeder als opvoeder. De moeder heeft een verstandelijke beperking en is afhankelijk van hulpverlening en begeleiding om haar eigen leven vorm te geven. Haar draagkracht is daarmee te beperkt om voor een kind te kunnen zorgen. Het afgelopen jaar is door middel van pleegzorgbegeleiding aangetoond dat de moeder onvoldoende leerbaar is op het gebied van de verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] . De Raad is van mening dat hiermee gebleken is dat de moeder niet het inzicht en de vaardigheden heeft om de verzorging en de opvoeding binnen een voor [roepnaam minderjarige] aanvaardbare termijn te kunnen dragen. Daar komt bij dat de eerste twee levensjaren cruciaal zijn voor de gehechtheidsontwikkeling van een kind. Met een veilige gehechtheidsrelatie wordt een belangrijk fundament gelegd voor de ontwikkeling van het kind. [roepnaam minderjarige] lijkt een veilige gehechtheidsrelatie te ontwikkelen met de pleegouders en is eenkennig, hetgeen een positief teken is. Om deze veilige hechting mogelijk te maken is voorspelbaarheid en continuïteit van de opvoeders essentieel. Het is in het belang van [roepnaam minderjarige] om zijn positieve ontwikkeling verder door te kunnen zetten in het huidige pleeggezin. De Raad is van mening dat het risico zeer groot is dat [roepnaam minderjarige] schade zal oplopen in zijn algehele ontwikkeling wanneer er opnieuw een wisseling zal plaatsvinden van opvoeders en opvoedingsomgeving.
De gecertificeerde instelling schaart zich achter het verzoek van de Raad.
Van de zijde van de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Primair verzoekt de moeder het verzoek af te wijzen, subsidiair het verzoek aan te houden zodat de bezoeken van de moeder met [roepnaam minderjarige] opgebouwd kunnen worden en de uitkomsten van onderzoek daarnaar afgewacht kunnen worden en meer subsidiair om onderzoek naar plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de zus van de moeder te laten plaatsvinden. Daartoe wordt het volgende aangevoerd. De gezagsbeëindigende maatregel is de meest verstrekkende kinderbeschermingsmaatregel die met de grootste terughoudendheid dient te worden ingezet. Gezagsbeëindiging is op dit moment niet noodzakelijk. Een kind heeft recht op een toekomstperspectief om en nabij de leeftijd van 24 maanden. [roepnaam minderjarige] is slechts vijftien maanden oud. Er loopt een machtiging tot uithuisplaatsing tot augustus 2018. De vraag of gezagsbeëindiging daadwerkelijk geïndiceerd is, kan tegen die tijd besproken worden. [roepnaam minderjarige] ziet zijn moeder eens per week. Het is belangrijk dat dit wordt gecontinueerd en wordt opgebouwd zodat moeder daadwerkelijk een kans wordt geboden. Moeder zit in een traject naar zelfstandig wonen en laat daarmee zien dat zij wel degelijk leerbaar is. Er dient onderzocht te worden of er mogelijkheden zijn voor de moeder om zelf voor [roepnaam minderjarige] te zorgen. Voorts wordt van de kant van de moeder aangevoerd dat de zus van de moeder graag de zorg voor [roepnaam minderjarige] op zich wil nemen. Na de geboorte van [roepnaam minderjarige] was plaatsing bij de zus geen mogelijkheid omdat zij zelf net was bevallen, maar thans is zij prima in staat om [roepnaam minderjarige] in haar gezin op te nemen.
De pleegmoeder heeft ter zitting opgemerkt dat het goed gaat met [roepnaam minderjarige] en dat zij, in het belang van [roepnaam minderjarige] , absoluut bereid is om het contact tussen de moeder en [roepnaam minderjarige] op een passende manier vorm te geven.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat in de onderhavige procedure een beslissing over de verblijfplaats van [roepnaam minderjarige] niet aan de orde is. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juli 2017 geoordeeld dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] noodzakelijk was in verband met zijn verzorging en opvoeding en de rechtbank kan en zal daar in de onderhavige procedure niet anders over oordelen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat het huidige verblijf van [roepnaam minderjarige] bij de pleegouders in zijn belang is, nu de pleegouders een stabiele en veilige omgeving bieden waarin [roepnaam minderjarige] zich ongestoord kan ontwikkelen. De rechtbank acht het niet in het belang van [roepnaam minderjarige] om nu of in de toekomst een wijziging aan te brengen in zijn verblijfplaats, nu een wijziging onrust en onzekerheid met zich zal brengen. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding een onderzoek naar de mogelijkheden van plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de zus van de moeder te gelasten, zoals van de kant van de moeder subsidiair wordt verzocht.
Tegen de achtergrond van het voorgaande ligt thans voor het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder. De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de moeder niet binnen een voor [roepnaam minderjarige] aanvaardbare termijn in staat zal zijn de verzorging en opvoeding zelfstandig te dragen. Weliswaar is van de zijde van de moeder aangevoerd dat zij op korte termijn een overstap zal maken van begeleid naar zelfstandig wonen, maar dat maakt niet dat zij vervolgens ook in staat zal zijn de verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is dat het perspectief van [roepnaam minderjarige] niet bij de moeder maar bij de pleegouders ligt, zodat er ook niet gewerkt zal worden aan terugplaatsing. Tegen die achtergrond ligt het voor de hand dat de juridische situatie met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, zodat het verzoek van de Raad op zich voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder evenwel nog niet toewijzen, maar dat verzoek aanhouden voor de duur van zes maanden om de volgende reden. De Raad stelt zich op het standpunt dat de omgang tussen de moeder en [roepnaam minderjarige] na de gezagsbeëindiging moet worden beperkt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat [roepnaam minderjarige] zich veilig hecht aan de pleegouders. Ook blijkt dat de omgang met de moeder steeds beter verloopt en sinds kort zelfs plaatsvindt bij de pleegouders thuis. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat de huidige omgangsfrequentie op zichzelf dus geen negatieve invloed heeft op het hechtingsproces in het pleeggezin. Gelet daarop vraagt de rechtbank zich af waarom de frequentie van de omgang zou moeten worden teruggebracht.
Bij voornoemde beschikking van 25 juli 2017 heeft de kinderrechter in deze rechtbank beslist dat, totdat de rechtbank heeft geoordeeld over het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, de minderjarige wekelijks gedurende anderhalf uur contact met de moeder zal hebben. Voor zover van de zijde van de Raad dan wel de gecertificeerde instelling niet verzocht wordt om een andere regeling, blijft de huidige omgangsfrequentie op grond van artikel 1:265g in verbinding met artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek ook na het vervallen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door de gezagsbeëindiging van kracht. De kinderrechter wijst de gecertificeerde instelling er in dit kader op dat zij niet bevoegd is een rechterlijke beslissing over de omgang zelfstandig opzij te zetten.
In het belang van [roepnaam minderjarige] , maar ook in verband met de acceptatie door de moeder van de plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij zijn pleegouders, acht de rechtbank het wenselijk te proberen te voorkomen dat de omgang tussen de moeder en [roepnaam minderjarige] een terugkerend onderwerp van discussie wordt. Daargelaten dat er op dit moment geen verzoek voorligt tot vaststelling van een andere omgangsregeling, acht de rechtbank zich op dit moment echter onvoldoende voorgelicht om een goede beslissing over de frequentie van de omgang te kunnen nemen. Gelet daarop zal de rechtbank het verzoek aanhouden tot na te noemen zitting, zodat in die periode kan worden bezien hoe de omgang verloopt en partijen desgewenst een verzoek tot vaststelling van een (andere) omgangsregeling kunnen indienen.
De rechtbank verzoekt de Raad en/of de gecertificeerde instelling voorafgaand aan na te noemen zitting een verslag van het verloop van de omgang tussen de moeder en [roepnaam minderjarige] aan de rechtbank te sturen. De rechtbank verzoekt de Raad en/of de gecertificeerde instelling daarin ook een standpunt op te nemen over de vraag welke frequentie van de omgang tussen de moeder en [roepnaam minderjarige] in het belang van [roepnaam minderjarige] te achten is. De gecertificeerde instelling kan desgewenst op grond van artikel 1:265g lid 2 BW een daartoe strekkend verzoek indienen, hetgeen de moeder en haar advocaat uiteraard ook vrij staat.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
houdt het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming aan tot een nader te bepalen tijdstip op de
zitting van mr. C.L. Stropop
15 mei 2018.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.M. Leurs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.