ECLI:NL:RBDHA:2017:13760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
09/827466-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van duw in café

Op 28 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man, verdachte van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 augustus 2017 in een café in Den Haag, waar de verdachte het slachtoffer een duw gaf. Deze duw resulteerde in een val van de trap, waarbij het slachtoffer ernstig hersenletsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het beroep op noodweer van de verdachte werd verworpen, omdat zijn verklaring over de gang van zaken niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de belangenbehartiger niet was gevolmachtigd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827466-17
Datum uitspraak: 28 november 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 augustus 2017 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, heeft toegebracht door (met kracht) die [slachtoffer] tegen de borst/het bovenlichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer] van een trap is gevallen);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 augustus 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), (met kracht) tegen de borst/het bovenlichaam heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] van een trap is gevallen), tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding [1]
Op 5 augustus 2017 waren verdachte en de heer [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) in café [naam] , gelegen aan de [adres] te Den Haag. [2] Verdachte en [slachtoffer] hadden in eerste instantie contact met elkaar aan de bar van het café over een muzieknummer dat verdachte had aangevraagd. [slachtoffer] had op dat moment al een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank gedronken [3] Op enig moment ging verdachte naar het toilet van het café. Ongeveer twee minuten later liep [slachtoffer] ook in de richting van het toilet. [4] Het toilet is te bereiken via een trap van zeven treden. [5]
Bovenaan de trap bij de ingang van het toilet kwamen verdachte en [slachtoffer] elkaar tegen, ongeveer 40 seconden nadat [slachtoffer] van de bar richting het toilet was gelopen. [6] Over wat daar precies is voorgevallen lopen de verklaringen van verdachte en een aantal getuigen, die in het café aanwezig waren, uiteen, maar het staat voor de rechtbank wel vast, dat verdachte op enig moment een duw heeft gegeven aan [slachtoffer] en dat [slachtoffer] vervolgens achterwaarts van de trap is gevallen. [7]
Als gevolg van deze val heeft [slachtoffer] letsel opgelopen dat bestaat uit ernstig traumatisch schedelhersenletsel met meerdere bloedingen in en rond de hersenen en multipele schedel- en aangezichtsbreuken. [8]
Dit letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat uit het handelen van verdachte volgt dat hij voorwaardelijk opzet had op zware mishandeling van [slachtoffer] en er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- de verklaringen die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten, aangezien zijn recht op bijstand tijdens die verhoren is geschonden doordat door de politie geen gehoor is gegeven aan zijn wens om zijn advocaat aanwezig te hebben bij het verhoor, wat een onherstelbaar vormverzuim oplevert;
- ( (primair) verdachte van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op mishandeling van [slachtoffer] ;
- ( (subsidiair) verdachte van het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte, als er al sprake is van mishandeling, geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting ziet de rechtbank zich voor de vragen gesteld of de val van [slachtoffer] het directe gevolg was van de duw van verdachte en of verdachte met de duw die hij [slachtoffer] heeft gegeven (voorwaardelijk) opzet had op zware mishandeling dan wel mishandeling met zwaar letsel tot gevolg van [slachtoffer] .
Vaststelling feiten
Voor de beantwoording van deze vragen is het allereerst van belang om vast te stellen waar verdachte en [slachtoffer] stonden toen verdachte de duw gaf en op welke wijze hij verdachte heeft geduwd. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat [slachtoffer] en hij op ongeveer 1,5 meter van de trap stonden toen hij [slachtoffer] een duw gaf en dat de val van de trap dan ook niet het directe gevolg was van die duw. De rechtbank gaat echter, na waardering van de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden, bij de vaststelling van de feiten uit van de op dit punt andersluidende verklaringen die [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie hebben afgelegd en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van [getuige 1] sluit voor zover die ziet op de gang van zaken voor de bewuste duw vrijwel naadloos aan op het feitencomplex dat bij de inleiding van dit vonnis is weergegeven. Ten aanzien van de verklaring van [getuige 2] acht de rechtbank het ten aanzien van de betrouwbaarheid van deze verklaring van belang dat hij zich – behalve verdachte en [slachtoffer] – als enige bevond in de ruimte van het café dat zich bovenaan de trap bevindt en hij het voorval dus van heel dichtbij heeft waargenomen. Daar komt nog bij dat, waar verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op hem af kwam stormen toen hij van het toilet kwam en dat hij [slachtoffer] daarop direct een duw gaf, [getuige 1] én [getuige 2] allebei verklaren dat er tussen verdachte en [slachtoffer] eerst een woordenwisseling plaatsvond en dat verdachte daarna de duw aan [slachtoffer] gaf. Deze gang van zaken sluit, anders dan de verklaring van verdachte, veel beter aan bij het tijdsbestek van ongeveer 40 seconden dat zat tussen het moment waarop [slachtoffer] van de bar richting het toilet liep en het moment waarop [slachtoffer] van de trap viel.
Over de duw die verdachte aan [slachtoffer] heeft gegeven hebben deze getuigen verklaard dat [slachtoffer] de trap op liep en bovenaan de trap ging staan en dat verdachte [slachtoffer] een duw met beiden handen gaf ( [getuige 1] ) [9] en dat [slachtoffer] werd geduwd en daardoor van de trap viel ( [getuige 2] ). [10]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [slachtoffer] bovenaan de trap stond toen verdachte hem duwde, dat verdachte hem met twee handen duwde en dat [slachtoffer] als gevolg van die duw achterwaarts van de trap is gevallen.
Voorwaardelijk opzet
Voor de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient de rechtbank te toetsen of de kans, dat [slachtoffer] als gevolg van de duw zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, als aanmerkelijk is aan te duiden én of verdachte bewust die kans heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat, indien een persoon die bovenaan een trap van zeven treden staat, een duw met twee handen krijgt en achterwaarts van die trap valt, als gevolg van die val zwaar lichamelijk letsel (zoals gecompliceerde botbreuken of hersenletsel) oploopt. In deze zaak geldt bovendien dat die kans nog groter was dan onder normale omstandigheden, omdat [slachtoffer] onder hevige invloed van alcohol verkeerde. Het is een feit van algemene bekendheid dat de invloed van alcohol een negatief effect heeft op het evenwicht en het reactievermogen van een persoon.
Dat verdachte zich van de genoemde relevante omstandigheden bewust moet zijn geweest volgt uit het feit dat hij kort daarvoor diezelfde trap op was gelopen en dat hij wist dat [slachtoffer] onder invloed van alcohol verkeerde, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard. Het met beide handen duwen van [slachtoffer] , die onder invloed was, toen deze zich bovenaan en met zijn rug richting de trap bevond, is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Conclusie
Op grond van de in het voorgaande weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 5 augustus 2017 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van de heer [slachtoffer] .
Verklaringen verdachte bij de politie
Aangezien de rechtbank voor de bewijsvoering geen gebruik heeft gemaakt van de verklaringen die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd, gaat de rechtbank voorbij aan het verweer dat de raadsvrouw van verdachte op dit punt heeft gevoerd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen het lichaam te duwen waardoor die [slachtoffer] van een trap is gevallen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt, aangezien [slachtoffer] op hem kwam afstormen en het daarom passend en geboden was om [slachtoffer] van zich af te duwen.
4. 2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gang van zaken, zoals verdachte die als onderbouwing van zijn beroep op noodweer heeft verwoord, gelet op de verklaringen van meerdere getuigen niet aannemelijk is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nog daargelaten dat het de vraag is of een situatie waarbij de ene persoon op een andere persoon afstormt zonder meer een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding oplevert in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, acht de rechtbank de lezing van verdachte over de feitelijke gang van zaken op dit punt, gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen van de [getuige 1] en [getuige 2] , niet aannemelijk geworden. Dat betekent dat aan verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt en dat het door hem gepleegde feit strafbaar is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als de bijzondere voorwaarden de voorwaarden die de reclassering in haar advies van 18 oktober 2017 heeft opgenomen, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich (uiterst subsidiair) op het standpunt gesteld dat de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf moet aansluiten bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals die in de rechtspraak worden gehanteerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van de heer [slachtoffer] . In een café heeft hij [slachtoffer] een duw gegeven waardoor deze achterover, van een trap met zeven treden, op zijn hoofd is gevallen. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] zwaar hersenletsel opgelopen. [slachtoffer] is vandaag de dag nog lang niet volledig hersteld van dit letsel en het is maar de vraag of dit ooit nog zal gebeuren. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat het niet de bedoeling van verdachte was om [slachtoffer] dergelijk zwaar letsel toe te brengen, heeft hij welbewust het risico aanvaard dat dit het gevolg van zijn handelen zou zijn en dat valt verdachte te verwijten.
Het behoeft weinig uitleg dat verdachte met zijn handelen een zware inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit van [slachtoffer] . Op dit moment verblijft [slachtoffer] op een gesloten afdeling, omdat hij als gevolg van het letsel niet in staat is om zonder de intensieve zorg die hij daar krijgt zelfstandig te functioneren en het is op dit moment, ruim drie maanden na het incident, nog hoogst onzeker of daar nog verandering in zal komen. De partner van [slachtoffer] heeft in haar slachtofferverklaring ook tot uiting gebracht dat de man die [slachtoffer] nu is niet meer de man is die zij en hun twee zonen voor het incident lief hadden. Dit levert hen, samen met de onzekerheid over de mate waarin er nog verder herstel is te verwachten, een nauwelijks te verdragen verdriet op dat een zware wissel trekt op hun mentale en fysieke gezondheid.
Verder heeft het incident ook grote impact gehad op de mensen die de bewuste avond aanwezig waren in het café. Een getuige heeft verklaard dat hij de klap die hij hoorde toen [slachtoffer] met zijn hoofd de grond raakte nooit meer zal vergeten. Veel omstanders hebben moeten zien dat [slachtoffer] op de grond lag terwijl er bloed uit zijn neus, mond en oren kwam. Een café is een uitgaansgelegenheid waar veel mensen voor hun plezier en ontspanning komen.
Oriëntatiepunten
Geen enkele strafrechtelijke reactie zal kunnen weerspiegelen hoe groot het leed is dat verdachte met zijn handelen heeft aangericht. Bij de vaststelling van de strafmaat dient de rechtbank deze zaak echter met een objectieve blik te bekijken en spelen meer aspecten een rol dan enkel de vergelding van het toegebrachte leed. Eén van de aspecten die daarbij een rol speelt, is de hoogte van de straffen die bij – voor zover mogelijk – vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor zoekt de rechtbank aansluiting bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hieruit volgt dat bij het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel [11] – waar hier sprake van is – met een wapen een gevangenisstraf van één jaar en zonder wapen een gevangenisstraf van 8 maanden past. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt voor de aan verdachte op te leggen straf.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 7 augustus 2017 volgt dat verdachte in het recente en verdere verleden meerdere keren is veroordeeld voor strafbare feiten. Er is daarbij een duidelijk patroon te ontwaren van geweld- en alcoholgerelateerde feiten en dat past ook bij wat er in deze zaak is gebeurd. Verdachte had bovenmatig veel alcohol gedronken en heeft in die toestand geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat verdachte ondanks eerder veroordelingen opnieuw de fout in is gegaan, dit keer met grote gevolgen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering van 18 oktober 2017. Hieruit volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van agressieregulatieproblematiek en risicovol alcoholgebruik en dat hij een sterk internaliserende houding heeft, die mogelijk voortkomt uit een beperkt vermogen om naar zichzelf en zijn handelen te kijken. Gelet op het recidiverisico is een traject gericht op deze problemen geïndiceerd. Om effectief te kunnen interveniëren, dient er eerst diagnostiek plaats te vinden. Op grond van deze bevindingen adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting met de mogelijkheid om verdachte zo nodig voor de duur van zeven weken op te nemen ter detoxificatie en stabilisatie. Verder acht de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de algemene en bijzondere voorwaarden aangewezen.
Conclusie
Allereerst ziet de rechtbank, alles overwegende, aanleiding om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op te leggen. Omdat de rechtbank de bevindingen van de reclassering onderschrijft, zal zij een deel daarvan voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Aangezien verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten zware mishandeling, en de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte en de inhoud van het advies van de reclassering van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij

Advocaat mr. J.L.J. van Apeldoorn heeft zich als belangenbehartiger van de heer [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, in totaal groot € 104.216,56.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat niet is voldaan aan het volmachtvereiste, zoals dat is gesteld in artikel 51c van het Wetboek van Strafvordering.
7.3
Het standpunt van de benadeelde partij
De raadsman die optreedt namens de benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in samenspraak met de partner en zonen van het slachtoffer in het kader van zaakwaarneming, als bedoeld in artikel 6:198 van het Burgerlijk Wetboek, als belangenbehartiger van [slachtoffer] mag optreden. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen en hij heeft de rechtbank verzocht om de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Het staat vast dat noch de raadsman noch de directe familieleden van de benadeelde partij zijn gevolmachtigd door [slachtoffer] zelf. Het is daarom de vraag of hij dan wel de directe aan- en bloedverwanten desondanks in het kader van de figuur van zaakwaarneming kunnen worden ontvangen in de vordering. Nog daargelaten of in het kader van zaakwaarneming verstrekkende vorderingen als de onderhavige kunnen worden ingediend, geldt naar het oordeel van de rechtbank echter dat het civiele recht slechts van toepassing is op de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het kader van het strafproces voor zover het onderwerpen betreft die niet in het Wetboek van Strafvordering zijn geregeld. Aangezien de regels over de vertegenwoordiging van de benadeelde partij uitdrukkelijk zijn vastgelegd in artikel 51c van het Wetboek van Strafvordering en deze bepaling enkel voorziet in de mogelijkheid van vertegenwoordiging door een door het slachtoffer uitdrukkelijk gemachtigde advocaat of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht van het slachtoffer heeft, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
Het standpunt van de benadeelde partij
De raadsman die optreedt namens de benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering benadeelde partij zou komen, ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de complexiteit van het letsel, het feit dat er nog geen einddiagnose bestaat en gelet op alle andere omstandigheden die invloed hebben op de vaststelling van de hoogte van de schade leent deze zaak zich niet voor een ambtshalve oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in het kader van dit strafproces.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van
het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 24 juli 2015, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een week.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet expliciet uitgelaten over de vordering tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 15 september 2017 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 14g en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier aan de Witte Singel 8 te Leiden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een door de reclassering aan te wijzen zorginstelling/deskundige, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/deskundige aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, ook als dat inhoudt een kortdurende opname van maximaal 7 weken ter detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter d.d. 24 juli 2015, gewezen onder parketnummer 09/085713-15, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van een week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2017.
Mr. K.C.J. Vriend is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2017222422, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag Zuid, basisteam Leidschenveen-Ypenburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 83).
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 10 (van ‘alhier zou’ tot en met ‘op de grond lag’); verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal ter terechtzitting van 14 november 2017.
3.Verwijsbrief huisarts [naam] d.d. 2 november 2017, p. 9 (‘Ethanol 3.05 o/oo’), als bijlage gevoegd bij de vordering benadeelde partij, proces-verbaal van verhoor getuige, p. 72, 2e alinea (van ‘ [naam] kwam’ tot en met ‘een bakkie op’.
4.Waarneming rechtbank; proces-verbaal ter terechtzitting van 14 november 2017.
5.Proces-verbaal bevindingen, p. 36, 2e alinea (van ‘op zaterdag’ tot en met ‘te ’s-Gravenhage’) en 5e alinea (van ‘wij, verbalisanten’ tot en met ‘zeven treden’).
6.Waarneming rechtbank; proces-verbaal ter terechtzitting van 14 november 2017.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal ter terechtzitting van 14 november 2017. Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 72 (van ‘Ik zag’ tot en met ‘af viel’).
8.Brief van mw [naam] , ANIOS Neurologie en dr. [naam] , neuroloog, p. 78, 2e alinea (van ‘er is sprake’ tot en met ‘aangezichtsbreuken’.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 72, (van ‘Ik zag dat’ tot en met ‘beiden handen gaf’).
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 28, 5e antwoord (van ‘de man met’ tot en met ‘van de trap’).
11.Hieronder moet worden verstaan zwaar lichamelijk letsel, als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, dat levensbedreigend is of waarvan een zeer langdurige herstelperiode (meer dan zes maanden) of geen volledige genezing wordt verwacht.