Uitspraak
VOORZIENINGENRECHTER VAN DE Rechtbank Den Haag
uitspraak van 14 november 2017 in de zaak tussen
[persoon A],
geboren op [geboortedatum] 1996,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben vier Afghaanse verzoekers, geboren in respectievelijk 1950, 1960, 1990 en 1996, een voorlopige voorziening aangevraagd ter voorkoming van hun uitzetting naar Italië. De verzoekers hadden eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. De bezwaren tegen deze afwijzingen werden ongegrond verklaard. Op 1 september 2017 hebben de verzoekers beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op hun beroep was beslist.
De zitting vond plaats op 13 november 2017, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. A.W. Eikelboom, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E.P.C. van der Weijden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de staatssecretaris had aangekondigd de verzoekers op 15 november 2017 over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. De voorzieningenrechter besloot dat het belang van de verzoekers om de uitspraak in hun beroepsprocedures in Nederland af te wachten zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris bij de uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen en bepaald dat de verzoekers niet mogen worden uitgezet totdat op de beroepen is beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, tot een bedrag van € 990,-. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2017, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.