In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had voor het jaar 2014 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.632. In haar aangifte had zij een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 121 opgevoerd, evenals uitgaven voor specifieke zorgkosten. De inspecteur legde echter een aanslag op naar een belastbaar inkomen van € 34.937, waarbij hij het negatieve resultaat en een deel van de zorgkosten niet in aanmerking nam.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van de aanslag door de inspecteur. Tijdens de zitting op 12 oktober 2017 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een bron van inkomen, aangezien zij sinds 2006 structureel negatieve resultaten behaalde. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft voldaan aan de cumulatieve voorwaarden voor het aannemen van een bron van inkomen, zoals deelname aan het economische verkeer en de objectieve verwachting van voordeel.
Daarnaast heeft de rechtbank de door eiseres opgevoerde specifieke zorgkosten beoordeeld. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd voor de uitgaven die zij claimde, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur de zorgkosten terecht slechts gedeeltelijk in aftrek heeft toegelaten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.