In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had haar uitkering per 1 mei 2017 beëindigd gekregen, omdat het Uwv van mening was dat zij weer arbeidsgeschikt was. Eiseres was van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen door het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) onvoldoende waren erkend. Ze verzocht de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Er waren meerdere spreekuuronderzoeken en er was cardiologische expertise ingeschakeld. De verzekeringsartsen hadden alle klachten van eiseres in hun beoordeling meegenomen en er waren geen nieuwe medische gegevens die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de ZW-uitkering terecht was beëindigd, omdat eiseres in staat werd geacht om de voor haar geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.