ECLI:NL:RBDHA:2017:13656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had haar uitkering per 1 mei 2017 beëindigd gekregen, omdat het Uwv van mening was dat zij weer arbeidsgeschikt was. Eiseres was van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen door het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) onvoldoende waren erkend. Ze verzocht de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Er waren meerdere spreekuuronderzoeken en er was cardiologische expertise ingeschakeld. De verzekeringsartsen hadden alle klachten van eiseres in hun beoordeling meegenomen en er waren geen nieuwe medische gegevens die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de ZW-uitkering terecht was beëindigd, omdat eiseres in staat werd geacht om de voor haar geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 mei 2017 beëindigd.
Bij besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was tot 1 januari 2014 pedagogisch medewerker bij [B.V. X] en tot 17 augustus 2014 werkzaam als horecamedewerker bij [V.O.F. Y] Op 1 juli 2014 heeft eiseres zich ziekgemeld wegens lichamelijke klachten na de bevalling en psychische klachten. Verweerder heeft aan eiseres een uitkering ingevolge de ZW toegekend.
1.1
In het kader van de toetsing verbetering belastbaarheid tijdens het tweede ziektejaar heeft verweerder vervolgens een onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres verricht. Daaruit werd geconcludeerd dat zij weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen in staat is de voor haar geselecteerde functies van ‘samensteller kunststof en rubberindustrie’ (SBC code 271130), ‘productiemedewerker industrie’ (SBC code 111180) en ‘productiemedewerker textiel’ (SBC code 272043) uit te oefenen.
Vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatmanloon levert een verlies aan verdiencapaciteit op van minder dan 35 procent. Om die reden heeft verweerder bij besluit van 14 januari 2016 de ZW-uitkering beëindigd per 15 februari 2016. Op
13 juni 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld met een aantal fysieke klachten en is aan haar een ZW-uitkering toegekend.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 1 mei 2017 volgens de ZW weer arbeidsgeschikt is en dat ze haar maatgevende arbeid weer kan verrichten.
3. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beperkingen voortvloeiende uit de CVS/ME onvoldoende zijn erkend en dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Verder verzoekt eiseres de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4. De rechtbank stelt vast dat zowel verweerder als eiseres binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn stukken in het geding hebben gebracht. Bij hoge uitzondering heeft de rechtbank besloten deze stukken toe te laten en deze stukken zijn hieronder bij de beoordeling betrokken.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 8 juli 2016 lichamelijk onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van zijn bevindingen een rapport van 12 juli 2016 opgesteld. Hierin is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat nader informatie zal worden ingewonnen. Hij heeft bij brief van 1 augustus 2016 van de arts-assistent interne geneeskunde informatie ontvangen en eiseres gezien op het spreekuur van
27 september 2016. De verzekeringsarts heeft hiervan een rapport van 3 oktober 2016 opgesteld en geconcludeerd dat opnieuw informatie moet worden ingewonnen. Hij heeft bij brief van 28 oktober 2016 van de cardioloog van eiseres informatie ontvangen en eiseres gezien op het spreekuur van 12 december 2016. De verzekeringsarts heeft hiervan een rapport van 13 december 2016 opgesteld en geconcludeerd dat een expertise (cardiologisch) moet worden aangevraagd. Hij heeft bij brief van 25 januari 2017 medische informatie ontvangen van dr. T.T. Keller, cardioloog, en eiseres opnieuw gezien op het spreekuur van 27 maart 2017. De verzekeringsarts heeft hiervan een rapport van 30 maart 2017 en hij heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. Hij komt tot de conclusie dat eiseres energetische beperkingen en beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren heeft, maar dat zij belastbare mogelijkheden heeft.
6.1.1
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 29 juni 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiseres gezien op de hoorzitting van 7 juni 2017 en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgenomen dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b komt ook tot de conclusie dat eiseres per 1 mei 2017 niet arbeidsongeschikt is in het kader van de ZW.
6.1.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Er hebben meerdere spreekuuronderzoeken plaatsgevonden en voorts is cardiologische expertise van dr. T.T. Keller ingewonnen en in de beoordeling betrokken. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij aandacht heeft besteed aan alle klachten van eiseres. Hij heeft geen klachten over het hoofd gezien. Hij heeft ook de informatie van de cardioloog van eiseres meegenomen in zijn beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beperkingen voortvloeiende uit de CVS/ME onvoldoende zijn erkend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft ze brieven van haar cardioloog van 24 april 2016, 28 oktober 2016, 2 november 2016, 17 april 2017,
24 mei 2017, 4 juni 2017 en 12 november 2017 overgelegd.
6.2.1
Als gevolg van haar chronisch vermoeidheidssyndroom heeft eiseres beperkingen tot het verrichten van arbeid. In welke mate de klachten ook echt moeten leiden tot beperkingen hangt af van de vraag in hoeverre deze klachten naar objectieve maatstaven tot beperkingen leiden. De verzekeringsartsen hebben op basis van hun onderzoek een zorgvuldige afweging gemaakt en daarbij de informatie van de cardioloog van eiseres en van een onafhankelijke cardioloog, dr. T.T. Keller, betrokken. Deze cardioloog concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor cardiale pathologie. De cardioloog van eiseres heeft in de voornoemde brieven geen nieuwe medische informatie verstrekt. Deze medische informatie en klachten waren reeds tijdens de bezwaarprocedure bekend en deze informatie heeft niet geleid tot een ander standpunt van de verzekeringsartsen, dan wel tot andere beperkingen. Dat de cardioloog van eiseres van inzicht verschilt met de verzekeringsartsen en de door verweerder ingeschakelde cardioloog, dr. T.T. Keller, over de objectiveerbaarheid van de klachten is onvoldoende om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder een onafhankelijke cardioloog heeft geraadpleegd en tussen eiseres en haar cardioloog een patiënt-arts relatie bestaat.
6.2.2
De brief van de cardioloog van eiseres van 12 november 2017 leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1274) is het de taak van de verzekeringsarts om de bij eiseres bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid weer te geven in de FML. De verzekeringsarts is daarvoor opgeleid en het vaststellen van beperkingen behoort tot zijn specifieke deskundigheid en taak. Daar komt bij dat de cardioloog van eiseres de behandelend arts van eiseres is en daarom zijn medisch oordeel niet kan dienen als deskundigenrapport. De rechtbank onderschrijft op grond van het voorgaande de medische grondslag van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.3
Eiseres betoogt met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, (het arrest Korošec) en de uitleg die daaraan door de CRvB in zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 is gegeven, dat zij ten opzichte van de verzekeringsartsen van het Uwv in een ongelijke procespositie verkeert en dat daarom in deze zaak een medisch deskundige moet worden benoemd. Het beroep op het arrest Korošec slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiseres voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische rapporten van de beide verzekeringsartsen. De medische stukken die eiseres in het geding heeft gebracht, acht de rechtbank in beginsel naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het rapport van de verzekeringsarts b&b. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ongelijke procespositie zodat geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.
6.3
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Eiseres heeft eerst ter zitting beroepsgronden aangevoerd tegen dit onderdeel van de besluitvorming. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde. Hierbij is van belang dat de gemachtigde van verweerder door deze handelwijze niet adequaat kan reageren op deze beroepsgronden. De rechtbank laat deze beroepsgronden daarom buiten beschouwing.
7. Het vorenstaande betekent dat de ZW-uitkering terecht en op goede gronden met ingang van 1 mei 2017 beëindigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de CRvB. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.