ECLI:NL:RBDHA:2017:13573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
NL17.11344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse taxichauffeur op economische gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse taxichauffeur tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. Eiser, geboren in 1982, had aangevoerd dat hij vanwege corruptie door de politie in Cuba zijn land had verlaten. De rechtbank erkende de geloofwaardigheid van zijn identiteit en nationaliteit, maar concludeerde dat zijn vertrek voornamelijk economische motieven had en niet voldeed aan de criteria voor asiel. Eiser had tijdens het nader gehoor herhaald dat zijn problemen voortkwamen uit zijn werk als taxichauffeur en niet uit politieke activiteiten. De rechtbank stelde vast dat de groep van taxichauffeurs in Cuba niet als een sociale groep onder het Vluchtelingenverdrag kon worden aangemerkt. Eiser had ook niet aangetoond dat hij als dissident zou worden beschouwd bij terugkeer naar Cuba. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser om prejudiciële vragen af. De uitspraak benadrukt het belang van het onderscheid tussen economische en asielgerelateerde motieven voor vluchtelingenstatus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.11344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 23 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.11345, plaatsgevonden op 17 november 2017. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Cubaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1982.
Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij tijdens zijn werkzaamheden als taxichauffeur te maken gekregen heeft met corruptie van de zijde van de politie. Nu hij er genoeg van had steeds een deel van zijn inkomsten af te moeten staan aan corrupte agenten, heeft hij Cuba verlaten.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser worden geloofwaardig geacht, maar zijn vertrek uit Cuba is geïnspireerd op economische gronden, hetgeen geen beroep op het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigt.
3. In beroep voert eiser, samengevat, aan dat de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen, nu wel degelijk asielgerelateerde motieven zijn aangevoerd. Eiser heeft problemen gehad met Cubaanse politieambtenaren omdat hij tot een bepaalde sociale groep behoort. Eiser wijst in dit kader op de tekst van artikel 31, achtste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn. Verder voert eiser aan dat hij als dissident dient te worden aangemerkt, nu hij commentaar heeft op de Cubaanse overheid. Hiertoe is volgens eiser mede van belangd dat zijn vader een hoge functie bekleed en hij, gelet op de rol van zijn vader, een groter risico loopt.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgeheven. Hoewel verweerder op 8 november 2017 een nieuw terugkeerbesluit heeft opgelegd, staat dit terugkeerbesluit in deze procedure niet ter discussie.
4.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser blijkens zijn eigen verklaringen tijdens het nader gehoor Cuba enkel heeft verlaten vanwege economische motieven. Zo heeft eiser tijdens het vrije relaas verklaard dat hij het beu is om steeds geld te moeten betalen aan politieagenten die op eigen houtje handelen en eiser, als taxichauffeur, geld afhandig maken (pagina 5 van het nader gehoor). Eiser heeft verklaard zelf nooit problemen te hebben ondervonden wegens politieke activiteiten (pagina 6), heeft aangegeven dat zijn problemen bestaan vanwege zijn werk als taxichauffeur en zijn problemen enkel werk gerelateerd zijn (pagina 6 van het nader gehoor). Als directe grond voor zijn vertrek heeft eiser aangegeven dat hij het niet rechtvaardig vindt dat hij het geld dat hij verdient moet afgeven aan de autoriteiten. Als eiser wordt gevraagd of er nog andere redenen zijn voor zijn vertrek, verklaart eiser dat die er niet zijn. De reden voor zijn vertrek is dat ze eiser niet laten werken en geld uit de zak kloppen (pagina 7). Eiser vreest in het dagelijks leven niet voor de politie, enkel vanwege zijn werk. Eiser zou ook ander werk kunnen doen, maar dan zou hij niet genoeg verdienen voor zijn dochters en voor zichzelf (pagina 9). Eiser heeft desgevraagd bevestigd dat de enige reden dat hij uit Cuba is vertrokken is gelegen in de omstandigheid dat hij daar niet het werk kan doen dat hij wil, namelijk het werk als taxichauffeur, omdat hij dan wordt lastiggevallen door politieambtenaren. Daarbij heeft hij ook nogmaals aangegeven dat hij buiten zijn werk om nooit problemen heeft gehad met de politie (pagina 16 van het nader gehoor).
Uit voorgaande verklaringen van eiser, afgelegd tijdens het nader gehoor, valt op te maken dat eisers relaas zich enkel richt op economische motieven. Gebleken is dat eiser in het nader gehoor op veel momenten in de gelegenheid is gesteld nadere gronden aan te voeren, maar zelf heeft hij keer op keer herhaald dat zijn motieven enkel van economische aard waren.
4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd dat de groep van taxichauffeurs in Cuba niet valt aan te merken als sociale groep als bedoeld in de UNHCR Guidelines. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, waarin een uitwerking staat van de vereisten waaraan dient te worden voldaan om als sociale groep te worden aangemerkt, terecht betoogd dat eiser vanwege zijn werkzaamheden als taxichauffeur niet als lid van een sociale groep in die zin dient te worden aangemerkt.
Zo wordt conform dit artikel geacht dat een groep een sociale groep vormt als met
name:
1. Leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of een geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat
van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven; en
2. De groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan bovenstaande criteria wordt voldaan. De verwijzing naar het artikel van Cubanet, dat gaat over bedrijfjes die dagelijks te maken hebben met corruptie van de staatsorganen die deze bedrijfjes controleren, maakt vorenstaande niet anders, nu niet is gebleken dat de inhoud van dit artikel van toepassing is op de situatie van eiser. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij op andere gronden tot een sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag (naar eiser stelt: de groep van taxichauffeurs in Cuba) behoort. g.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen concluderen dat eisers motieven niet asielgerelateerd zijn en gelet daarom de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen.
Voor het stellen van prejudiciële vragen, zoals verzocht door eiser is, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
4.5.
Eiser is voorts van mening dat hij als dissident dient te worden aangemerkt, omdat hij in ieder geval in Nederland kritiek heeft geuit op de Cubaanse autoriteiten.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer als dissident zal worden aangemerkt. Uit de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor blijkt niet dat eiser ooit in Cuba kritiek op de autoriteiten heeft gehad, noch dat hij in Nederland zich als politiek opposant heeft gedragen. Uit eisers eigen verklaringen blijkt niet van enige politieke overtuiging. De verwijzing van eiser naar jurisprudentie ten aanzien van refugiés sur place, gaat dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet op, waardoor tevens het verzoek van eiser om prejudiciële vragen over deze jurisprudentie te stellen, niet zal worden gehonoreerd.
4.6.
Ten slotte heeft eiser in beroep een verklaring van zijn vriendin en een verklaring van zijn oma overgelegd ter onderbouwing van zijn asielaanvraag.
Nog los van het feit dat het hier een verklaring van derden betreft, die niet als objectief verifieerbaar kan worden aangemerkt, stroken de verklaringen niet met hetgeen eiser zelf aan zijn asielrelaas ten grondslag heeft gelegd en kunnen ze reeds daarom niet leiden tot een andersluidend oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, dat enkel economische gronden bevatte.
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel