ECLI:NL:RBDHA:2017:13524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Pakistaanse christen afgewezen wegens ongeloofwaardig relaas en onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vrouw, die als christen in Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiseres, die op 21 juni 2017 met een machtiging tot voorlopig verblijf Nederland is binnengekomen, heeft op 9 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. In haar aanvraag heeft zij gesteld dat zij in Pakistan werd bedreigd vanwege haar geloof en het bekeren van een collega. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat het asielrelaas van eiseres niet geloofwaardig werd geacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig achtte, maar het asielrelaas niet. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen, waaronder het bestaan van de school waar zij zou hebben gewerkt en de fatwa die tegen haar zou zijn uitgesproken. De rechtbank heeft de documenten die eiseres in beroep heeft overgelegd, niet overtuigend geacht en concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.