ECLI:NL:RBDHA:2017:13524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
NL17.10992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Pakistaanse christen afgewezen wegens ongeloofwaardig relaas en onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vrouw, die als christen in Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiseres, die op 21 juni 2017 met een machtiging tot voorlopig verblijf Nederland is binnengekomen, heeft op 9 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. In haar aanvraag heeft zij gesteld dat zij in Pakistan werd bedreigd vanwege haar geloof en het bekeren van een collega. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat het asielrelaas van eiseres niet geloofwaardig werd geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig achtte, maar het asielrelaas niet. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen, waaronder het bestaan van de school waar zij zou hebben gewerkt en de fatwa die tegen haar zou zijn uitgesproken. De rechtbank heeft de documenten die eiseres in beroep heeft overgelegd, niet overtuigend geacht en concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopEiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 oktober 2017 (het bestreden besluit).

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.J. Houssain. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Pakistaanse nationaliteit, is christen en is geboren op [geboortedatum]. Eiseres is op 21 juni 2017 met een door verweerder op 16 mei 2017 afgegeven machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van studie Nederland ingereisd. Eiseres heeft vervolgens op 9 augustus 2017 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Zij werkte als lerares op [school] in [plaats]. Zij kreeg in april 2017 contact met een nieuwe collega ([collega]: hierna [collega]) en sprak met haar over het christendom. Uiteindelijk ging [collega] met eiseres mee naar de kerk op 21 mei 2017. Bij het verlaten van de kerk werden zij gezien. De volgende dag werd eiseres op school geschopt en geslagen door vier mannen en twee vrouwen. Eiseres wordt beschuldigd van het bekeren van haar collega [collega] en het beledigen van de profeet Mohammed. Er is in juni 2017 een fatwa tegen eiseres uitgesproken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder acht het asielrelaas van eiseres niet geloofwaardig. Verweerder heeft aan dit standpunt onder meer ten grondslag gelegd dat eiseres het bestaan van een [school], gevestigd aan [adres] in [plaats], niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder verwezen naar een bijlage die betrekking heeft op de scholen in [plaats]. De door eiseres overgelegde documenten geven verweerder geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.
4. Eiseres betwist het standpunt van verweerder. In beroep heeft eiseres de originelen van haar eerder ingebrachte documenten overgelegd, leesbare foto’s van de [school], een vertaling van de fatwa, en een brief van [advocate], Advocate High Court waaruit volgens eiseres zou blijken dat tegen haar een aanklacht is ingediend op verdenking van blasfemie.
5. Verweerder heeft onderzoek laten verrichten naar de door eiseres in beroep overgelegde documenten door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: Bureau Documenten). Op 8 november 2017 heeft Bureau Documenten een verklaring van onderzoek uitgebracht, dat ter zitting is besproken. Blijkens deze verklaring van onderzoek kan geen oordeel over de echtheid van de ingebrachte documenten worden gegeven wegens het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank volgt ten eerste niet de stelling van eiseres dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres in strijd heeft gehandeld met de in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn en in verweerders Werkinstructie 2014/10 neergelegde samenwerkingsplicht. De door eiseres ter staving van haar relaas overgelegde documenten zijn immers door verweerder onderzocht.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres niet geloofwaardig is.
Aan dit standpunt heeft verweerder terecht, onder verwijzing naar een bijlage met een lijst van scholen in [plaats], ten eerste ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft weten te maken dat er een [school] is gevestigd aan [adres] in [plaats]. Aan de door eiseres overgelegde lijst van scholen heeft verweerder wegens het ontbreken van de bron van deze lijst, geen waarde hoeven hechten. Voorts is niet in geschil dat de naam van de school op de lijst van eiseres niet overeenkomt met de naam die eiseres in haar verklaringen heeft genoemd. Verweerder heeft voorts, gelet op de uitkomst van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 8 november 2017, terecht gesteld dat de door eiseres overgelegde verklaringen van de [school] van 5 oktober 2017 evenmin kunnen dienen ter onderbouwing van haar asielrelaas. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat uit de door eiseres overgelegde foto’s niet kan worden afgeleid dat de vastgelegde school juist die school is waarover eiseres spreekt. Daarnaast heeft verweerder terecht vreemd bevonden dat in de verklaring van de school van 5 oktober 2017 wordt gesproken over een doodsbedreiging aan eiseres, terwijl eiseres daar niet over heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovendien gemotiveerd overwogen dat eiseres erg summier over haar vriendin [collega] heeft verklaard, terwijl zij de hoofdrolspeler is in haar asielrelaas. Tot slot heeft verweerder, onder verwijzing naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten, zich terecht op het standpunt gesteld dat de in beroep overgelegde documenten niet tot een ander standpunt kunnen leiden.
8. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel