Overwegingen
1. Eiseressen, twee zussen, stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum]. Zij bezitten de Somalische nationaliteit. Op 8 maart 2011 hebben zij voor de eerste maal een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluiten van 16 maart 2011 deze aanvragen afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft bij uitspraken van 12 april 2011 (AWB 11/9160 en 11/9157) de beroepen tegen de afwijzende besluiten ongegrond verklaard.
2. Op 26 mei 2014 hebben eiseressen opnieuw asielaanvragen ingediend. Bij besluiten van 28 mei 2014 zijn de asielaanvragen van eiseressen afgewezen. Tevens is aan hen een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats, van 19 juni 2014, zijn de beroepen van eiseressen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat eiseressen met de door hen overgelegde nationaliteitsverklaringen van 3 januari 2014 van de Somalische ambassade te Brussel weliswaar hun Somalische nationaliteit aannemelijk hebben gemaakt, maar niet hun identiteit en herkomst. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 18 juli 2014 bevestigd.
3. Op 4 juli 2017 hebben eiseressen wederom opvolgende asielaanvragen ingediend. Ter ondersteuning van deze aanvragen hebben zij twee originele geboorteverklaringen overgelegd, die op 4 november 2015 zijn opgesteld door de Somalische ambassade te Brussel in België. Eiseressen stellen dat zij hiermee alsnog hun identiteit en herkomst uit Mogadishu aannemelijk hebben gemaakt. Eiseressen heeft voorts aangevoerd dat zij alleenstaand, ontheemd en verwesterd zijn, en dat ze te vrezen hebben voor herbesnijdenis. Tot slot hebben ze gewezen op de verslechterde veiligheidssituatie in Mogadishu.
4. In de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eiseressen met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, nu eiseressen met de overgelegde geboorteverklaringen hun identiteit en herkomst nog immer niet aannemelijk hebben gemaakt. Derhalve kan niet worden getoetst of zij afkomstig zijn uit een gebied dat thans onder controle staat van Al-Shabaab. De door eiseressen aangevoerde persoonlijke feiten en omstandigheden zijn in de vorige asielprocedure reeds beoordeeld, zodat deze evenmin als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt, aldus verweerder.
5. Op wat eiseressen hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
7. Verweerder heeft aan dit standpunt terecht ten grondslag gelegd dat de geboorteverklaringen, zowel voor wat betreft de inhoud als wat betreft de afgifte, van gelijke strekking zijn als de in de vorige procedure beoordeelde nationaliteitsverklaringen, zodat zij hiermee niet alsnog hun identiteit en herkomst aannemelijk hebben gemaakt. Daarnaast heeft verweerder terecht tegengeworpen dat de geboorteverklaringen, gelet op de datum van afgifte, eerder ingebracht hadden kunnen worden. Voorts heeft verweerder terecht verwezen naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie en Naturalisatiedienst van 7 juli 2017, waaruit blijkt dat ten aanzien van de echtheid, opmaak, afgifte en de inhoud van de onderzochte geboorteverklaringen geen uitspraak kan worden gedaan. De rechtbank volgt, gelet op dit door verweerder gedane onderzoek, dan ook niet de stelling van eiseressen dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met de samenwerkingsverplichting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn). De door eiseressen aangevoerde persoonlijke omstandigheden heeft verweerder terecht evenmin als nieuwe elementen of bevindingen aangemerkt, nu deze omstandigheden reeds in de vorige asielprocedure zijn beoordeeld.
8. Nu de identiteit en herkomst van eiseressen niet aannemelijk is geworden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat niet beoordeeld kan worden of zij bij terugkeer naar Somalië gegronde vrees voor vervolging hebben dan wel een reëel risico lopen op ernstige schade.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de twee uitspraken waarnaar eiseressen in hun zienswijze hebben verwezen, geen doel treffen. De eerste uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 mei 2017 had immers betrekking op een eerste asielaanvraag en niet op een opvolgende asielaanvraag. Bovendien was in die zaak, anders dan in het geval van eiseressen, door verweerder geen onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de overgelegde documenten. De tweede uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 5 september 2017, had geen betrekking op een geboorteakte maar op een nationaliteitsverklaring van een gestelde Eritrese asielzoeker, zodat evenmin sprake is van een vergelijkbare zaak.
10. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de opvolgende aanvragen van eiseressen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.