ECLI:NL:RBDHA:2017:13523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
NL17.11016 en NL17.11018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvragen van Somalische zussen wegens niet-ontvankelijkheid en onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak hebben twee zussen, eiseressen, asiel aangevraagd in Nederland, waarbij zij de Somalische nationaliteit claimen. Hun aanvragen zijn eerder afgewezen, en op 4 juli 2017 hebben zij opnieuw asielaanvragen ingediend, ondersteund door geboorteverklaringen van de Somalische ambassade. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseressen niet in staat waren om hun identiteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank heeft op 16 november 2017 geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen nieuwe elementen of bevindingen heeft geconstateerd die de aanvragen zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde documenten niet substantieel verschillen van eerder ingediende stukken en dat de persoonlijke omstandigheden van eiseressen reeds eerder zijn beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de aanvragen terecht zijn afgewezen en dat de beroepen ongegrond zijn verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.11016 en NL17.11018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2017 in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres 1,

[eiseres 2], eiseres 2,
gezamenlijk te noemen: eiseressen,
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen: zijn rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 18 oktober 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL17.11017 en NL17.11019, plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen N.H. Idiris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseressen, twee zussen, stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum]. Zij bezitten de Somalische nationaliteit. Op 8 maart 2011 hebben zij voor de eerste maal een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluiten van 16 maart 2011 deze aanvragen afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft bij uitspraken van 12 april 2011 (AWB 11/9160 en 11/9157) de beroepen tegen de afwijzende besluiten ongegrond verklaard.
2. Op 26 mei 2014 hebben eiseressen opnieuw asielaanvragen ingediend. Bij besluiten van 28 mei 2014 zijn de asielaanvragen van eiseressen afgewezen. Tevens is aan hen een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats, van 19 juni 2014, zijn de beroepen van eiseressen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat eiseressen met de door hen overgelegde nationaliteitsverklaringen van 3 januari 2014 van de Somalische ambassade te Brussel weliswaar hun Somalische nationaliteit aannemelijk hebben gemaakt, maar niet hun identiteit en herkomst. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 18 juli 2014 bevestigd.
3. Op 4 juli 2017 hebben eiseressen wederom opvolgende asielaanvragen ingediend. Ter ondersteuning van deze aanvragen hebben zij twee originele geboorteverklaringen overgelegd, die op 4 november 2015 zijn opgesteld door de Somalische ambassade te Brussel in België. Eiseressen stellen dat zij hiermee alsnog hun identiteit en herkomst uit Mogadishu aannemelijk hebben gemaakt. Eiseressen heeft voorts aangevoerd dat zij alleenstaand, ontheemd en verwesterd zijn, en dat ze te vrezen hebben voor herbesnijdenis. Tot slot hebben ze gewezen op de verslechterde veiligheidssituatie in Mogadishu.
4. In de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eiseressen met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, nu eiseressen met de overgelegde geboorteverklaringen hun identiteit en herkomst nog immer niet aannemelijk hebben gemaakt. Derhalve kan niet worden getoetst of zij afkomstig zijn uit een gebied dat thans onder controle staat van Al-Shabaab. De door eiseressen aangevoerde persoonlijke feiten en omstandigheden zijn in de vorige asielprocedure reeds beoordeeld, zodat deze evenmin als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt, aldus verweerder.
5. Op wat eiseressen hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
7. Verweerder heeft aan dit standpunt terecht ten grondslag gelegd dat de geboorteverklaringen, zowel voor wat betreft de inhoud als wat betreft de afgifte, van gelijke strekking zijn als de in de vorige procedure beoordeelde nationaliteitsverklaringen, zodat zij hiermee niet alsnog hun identiteit en herkomst aannemelijk hebben gemaakt. Daarnaast heeft verweerder terecht tegengeworpen dat de geboorteverklaringen, gelet op de datum van afgifte, eerder ingebracht hadden kunnen worden. Voorts heeft verweerder terecht verwezen naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie en Naturalisatiedienst van 7 juli 2017, waaruit blijkt dat ten aanzien van de echtheid, opmaak, afgifte en de inhoud van de onderzochte geboorteverklaringen geen uitspraak kan worden gedaan. De rechtbank volgt, gelet op dit door verweerder gedane onderzoek, dan ook niet de stelling van eiseressen dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met de samenwerkingsverplichting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn). De door eiseressen aangevoerde persoonlijke omstandigheden heeft verweerder terecht evenmin als nieuwe elementen of bevindingen aangemerkt, nu deze omstandigheden reeds in de vorige asielprocedure zijn beoordeeld.
8. Nu de identiteit en herkomst van eiseressen niet aannemelijk is geworden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat niet beoordeeld kan worden of zij bij terugkeer naar Somalië gegronde vrees voor vervolging hebben dan wel een reëel risico lopen op ernstige schade.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de twee uitspraken waarnaar eiseressen in hun zienswijze hebben verwezen, geen doel treffen. De eerste uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 mei 2017 had immers betrekking op een eerste asielaanvraag en niet op een opvolgende asielaanvraag. Bovendien was in die zaak, anders dan in het geval van eiseressen, door verweerder geen onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de overgelegde documenten. De tweede uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 5 september 2017, had geen betrekking op een geboorteakte maar op een nationaliteitsverklaring van een gestelde Eritrese asielzoeker, zodat evenmin sprake is van een vergelijkbare zaak.
10. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de opvolgende aanvragen van eiseressen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017.
griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel