In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende man, had op 7 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning om bij een familielid te verblijven. Deze aanvraag werd op 2 februari 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 14 april 2017 was ingediend, terwijl de termijn voor indiening op 3 maart 2017 eindigde. Eiser voerde aan dat hij door stress als gevolg van schulden niet in staat was om tijdig te reageren op de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding voor rekening van eiser kwam en dat er geen verschoonbare reden was om het bezwaar ontvankelijk te verklaren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.