ECLI:NL:RBDHA:2017:13517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/10694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verlenging verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende man, had op 7 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning om bij een familielid te verblijven. Deze aanvraag werd op 2 februari 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 14 april 2017 was ingediend, terwijl de termijn voor indiening op 3 maart 2017 eindigde. Eiser voerde aan dat hij door stress als gevolg van schulden niet in staat was om tijdig te reageren op de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding voor rekening van eiser kwam en dat er geen verschoonbare reden was om het bezwaar ontvankelijk te verklaren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/10694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 mei 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit.
2. Op 7 oktober 2016 heeft eiser een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend voor het verblijfsdoel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [familielid]’.
3.
Bij besluit van 2 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
5. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift van eiser niet binnen de daarvoor geldende termijn van vier weken door verweerder is ontvangen. Uitgaande van de niet betwiste verzenddatum van het primaire besluit van 3 februari 2017, eindigde de bezwaartermijn op 3 maart 2017. Pas op 14 april 2017 heeft eiser bezwaar gemaakt.
8. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiser aangevoerd dat hij door de stress die hij destijds als gevolg van zijn schulden ervoer, niet in staat was om zelfstandig actie te ondernemen om de juiste documenten te regelen ten behoeve van de aanvraag voor zijn verblijfsvergunning. Voorts wijst eiser op de brief van Humanitas, dienstverlening aan mensen met een hulpvraag (Humanitas) van 18 mei 2017. In deze brief wordt aangevoerd dat eiser zijn schulden niet kon betalen en dat hij daarom geen post openmaakte. Ook de brieven van verweerder zijn hierdoor niet op tijd geopend. Gezien het voorgaande dient de termijnoverschrijding volgens eiser niet aan hem te worden toegerekend.
9.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden. Volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet‑ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
10. De rechtbank overweegt dat eiser de mogelijkheid heeft gehad om voor afloop van de bezwaartermijn in elk geval een pro forma bezwaarschrift in te (laten) dienen. Uit zijn verklaring en de brief van Humanitas blijkt niet dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om zijn belangen naar behoren te (laten) behartigen. Gesteld noch gebleken is dat eiser geen mogelijkheid heeft gehad om zijn ouders, bij wie hij inwoont, of anderen daarvoor tijdig in te schakelen. Het betoog van eiser dat hij zijn schulden niet kon betalen en dat hij daarom geen post openmaakte kan hem in dit verband niet baten. Humanitas is blijkens haar brief sinds 16 maart 2017, dus na het einde van de bezwaartermijn, betrokken bij het verlenen van bijstand aan eiser. Gezien het voorgaande dient de termijnoverschrijding voor rekening en risico van eiser te komen en wordt die niet verschoonbaar geacht.
11. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gezien dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de beroepsgronden die betrekking hebben op de afwijzing van de aanvraag.
12. Het beroep van eiser is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.