ECLI:NL:RBDHA:2017:13509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
NL17.10280 en NL17.10281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Igdeli, een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. E. Sweerts, had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2017 is eiser niet verschenen, terwijl de vertegenwoordiger van de verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat eiser niet had kunnen uitleggen waarom er geen voornemen mocht worden uitgebracht voorafgaand aan een claimakkoord. De rechtbank stelde vast dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder geregistreerd stond in Italië.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de opvangvoorzieningen in Italië en de asielprocedure verworpen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van tekortkomingen die de overdracht aan Italië in de weg zouden staan. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Italië niet zodanig was dat deze in strijd was met de mensenrechten, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S. van der Hell. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL17.10280 en NL17.10281
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 26 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker (hierna te noemen: eiser),

gemachtigde: mr. S. Igdeli,
en
de minister van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. E. Sweerts.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen tot op zijn beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaard het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Eiser heeft niet kunnen uitleggen waarom er geen voornemen mocht worden uitgebracht voorafgaande aan een claimakkoord. Het gaat erom dat ten tijde van het besluit voldoende vaststaat welk land op grond van de regels in de Verordening 604/2013/EU (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Niet in geschil is eiser eerder geregistreerd stond in Italië op basis van illegale grensoverschrijding aldaar. Mede gelet op het feit dat Italië niet binnen de termijn van twee maanden heeft gereageerd op de claim van verweerder, heeft verweerder terecht aangenomen dat Italië verantwoordelijk is op grond van artikel 13 van de Dublinverordening.
2. Voor zover uit de beroepsgronden moet worden afgeleid dat Nederland de verantwoordelijkheid van eisers verzoek aan zich had moeten trekken wordt het volgende overwogen.
3. De stelling van eiser dat de opvangvoorzieningen erbarmelijk zijn en de asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, kan reeds geen doel treffen omdat eiser geen asiel heeft aangevraagd in Italië.
4. Eiser heeft onder verwijzing naar de in de zienswijze opgesomde rapporten en artikelen niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielopvang en de asielprocedure. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft herhaaldelijk geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten strijdige situatie [1] . Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraken van 27 augustus 2015 [2] en 30 mei 2017 [3] geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier, op 26 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak – voor zover deze betrekking heeft op het beroep – kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland nr.21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13.